15
augustus |
|
Haar op de benen
(column LD, eind juli)
Afkeurend wees mijn
ploegmaat naar mijn benen toen ik deze week verscheen op onze
vaste ontmoetingsplaats voor de training. Haar op mijn benen.
Hij schudde het hoofd. "Ik ben net terug van vakantie", mompelde
ik, half in mezelf, wetend dat geen enkel excuus een dergelijke
overtreding van de wielerethiek zou kunnen rechtvaardigen. En
het moet gezegd: er groeide een oerwoud op mijn benen. Geen
kleine stoppeltjes, niet slechts een paar donshaartjes, maar een
ondoordringbaar bos zwart haar. Ik schaamde me. En terecht. De
benen van een renner horen glad te zijn. Punt.
Over de reden heb ik
eerlijk gezegd nooit echt nagedacht. Wielrenners, die in het
dagelijks leven worden aangesproken op het feit dat ze hun benen
scheren (wat vaak in combinatie gaat met het niet al te
vriendelijke "je bent toch geen wijf?"), komen vaak met enkele
drogredenen op de proppen. Het zou handig zijn bij het
schoonmaken van (schaaf)wonden, de masseur zou het op prijs
stellen en zelfs de wetten van de aërodynamica en zwaartekracht
(gewicht!) worden gebruikt om uit te leggen waarom coureurs hun
benen ontdoen van elke beharing. Allemaal onzin, natuurlijk. Tim
Krabbé kwam volgens mij al een stuk meer in de richting van de
werkelijke reden: het hoort gewoon. De code, die geldt in het
peloton, schrijft simpelweg voor dat iedereen zijn benen dient
te scheren. Daarover discussieer je niet: dat heb je slechts te
accepteren. En wie de code breekt, wordt erop aangesproken. Net
als ik deze week bij de training.
Ik sta overigens
volledig achter deze vorm van sociale controle in het peloton.
Normaal gesproken beginnen allerlei rebelse en anti-autoritaire
oerinstincten op te spelen als ik het woord 'regel' hoor, maar
de gladde-benenregel is er een, waar ik me zonder moeite aan kan
en wil houden.
Ik vind het
namelijk mooi. Bloedmooi. Als ik de dag voor de koers uit de
douche stap en mijn versgeschoren benen aanschouw in de spiegel
van de badkamer, kan ik tot tranen toe worden geroerd door de
schoonheid van mijn eigen benen. Noem het narcisme, noem het
arrogantie of walgelijke zelfadoratie: ik kan er niets aan doen.
Ik voel de spanning van mijn gladde, bruine kuiten. Zie de aders
en de spieren over mijn benen kronkelen. Knijp even in mijn
bovenbenen en pak de ladyshave van mijn vriendin om de laatste
haartjes op mijn schenen weg te werken. Intens tevreden kijk ik
naar het resultaat. Twee aalgladde benen. Mijn wapens. Het
liefst zou ik ze, als een scherpschutter doet met zijn geweer,
uit elkaar schroeven en in een mahoniehouten kistje, van binnen
gevoerd met zijde, leggen. Ze bewaren, koesteren en verwennen.
's Avonds voor het slapen gaan nog even een blik werpen in het
kistje en ze vervolgens opbergen in de kluis.
En vlak voor de
koers, in de kleedkamer, haal ik ze uit het kistje en schroef ik
ze onder mijn lichaam. Aai nog even liefkozend over mijn
pronkstukken, controleer of ik links en rechts niet door elkaar
gehaald heb en kijk toe hoe de soigneur ze aflakt met een laagje
tijgerbalsem. Ik knik, haal diep adem en stap op mijn fiets.
Klaar voor de strijd. De koers roept.
|
8
augustus 2005 |
|
Tegenwind en de
Tourmalet
Men zegt dat fietsen
tegen de wind in net zoiets is als klimmen. Zo trainde ik tot
mijn verhuizing naar Frankrijk derhalve op de dijken van de
Haarlemmermeer om de Tourmalet harder op te rijden. Helaas kwam
ik erachter dat ik de beklimming van de Tourmalet een stuk
motiverender vond dan de eindeloze rechte wegen in de polder. En
dat die windkracht 7 helemaal niets van doen had met klimmen.
Natuurlijk kun je er allemaal theoretische vergelijkingen
tegenaan gooien, die de wetenschappelijke overeenkomsten tussen
tegenwind en klimmen aantonen, maar het woord zegt het al: dat
is slechts theorie. De praktijk - althans, mijn praktijk - wijst
slechts één ding uit: tegenwind en de Tourmalet hebben net
zoveel met elkaar te maken als Koningin Beatrix en het
Koekiemonster. Dat komt waarschijnlijk bovenal doordat ik een
gloeiende pestpokkenhekel heb aan tegenwind.
Toen ik begin 2004
verhuisde naar de Franse zuidkust wreef ik glimlachend in mijn
handen over het feit dat ik de polders en de bijbehorende
(tegen)wind voorgoed vaarwel had gezegd. Te vroeg gejuichd. Het
spreekwoord van de huid en de beer had niet beter verbeeld
kunnen worden.
Reeds bij de landing
op het vliegveld van Marseille maakte ik kennis met de
Zuidfranse tegenhanger van zuidwest windkracht 9: de Mistral.
Deze uit het noordwesten komende orkaanwind doet mij zo af en
toe terugverlangen naar de lullige windvlaagjes in de
Haarlemmermeerpolder of de Maasdijk.
De afgelopen week
bleken de Goden die deze wind besturen het op onze "thuis-etappekoers"
voorzien te hebben. Les 5 Jours des As, die ik vorig jaar onder
tropische temperaturen en zonder een zuchtje wind winnend
afsloot, werden dit jaar geteisterd door de Mistral. Vier dagen
lang waaierkoers. De 5e en zwaarste - want veel klimmen - werd
zelfs afgelast doordat de orkaanwind in combinatie met de
huidige droogte teveel gevaar opleverde met betrekking tot
enorme bosbranden. En dus keek ik op de dag dat ik mijn
klassement moest redden mistroostig naar de zwarte rookpluimen
aan de hemel, stille getuigen van de drama's die zich her en der
afspeelden. De rest van de dagen vocht ik samen met de rest van
het coureurs om niet van de weg geblazen te worden. Tevergeefs.
Hele pelotons heb ik door de lucht zien vliegen.
De balans aan het
einde van de week was derhalve niet bijster positief. Ondanks
een 8e en 9e plaats, kon ik mijn rugnummer 1 niet verzilveren en
ben ik mijn titel kwijt. Gone with the wind.
|
4
augustus 2005 |
|
Droomlijf
(column verschenen in Leidsch Dagblad medio juli)
De zomerse invasie
is weer begonnen: poepbruine spierbundels overspoelen momenteel
de stranden, terrassen en zwembaden. Uitgerust met string en
zonnebril paraderen ze parmantig in de rondte, koortsachtig
speurend naar gelegenheden om de enorme spierballen te tonen.
Het hele jaar hebben ze zich in het zweet gewerkt in allerlei
dubieuze sportscholen en al het spaargeld is opgegaan aan de
aanschaf van een hyperdeluxe zonnebank. Nu de zomer is
aangebroken is het tijd om te oogsten. De geïnvesteerde tijd en
centen terugverdienen. En dat wil zeggen: zoveel mogelijk
bewonderende blikken scoren. Want een droomlijf heb je niet voor
jezelf, dat heb je om de rest van de wereld de ogen mee uit te
steken.
Mijn eigen droomlijf
is de komende maand eveneens op toeristische plekken te
bewonderen. In juli neem ik traditioneel drie weken gas terug om
de batterij op te laden voor de laatste maanden van het seizoen.
En dus hebben de gebruinde macho's deze weken concurrentie.
Echter, de blikken
die mijn droomlijf scoort, zijn niet van bewonderende aard. Mijn
iele, graatmagere bovenlichaam is zo wit, dat de reflectie van
de zon pijn doet aan de ogen. De contrastlijntjes op mijn
bovenarmen en -benen zijn potsierlijk: ook naakt lijkt het alsof
ik mijn wielerbroek, -shirt en -sokken nog aanheb. Zelfs de
pootjes van mijn bril zijn zichtbaar op mijn jukbeenderen. Het
vetgehalte is dermate laag, dat elke spier, pees of ader
uitstulpt. Vooral het aanzicht van de blauwe aders op het
spierwitte deel van mijn bovenbenen is ronduit alarmerend. Mijn
medebadgasten en strandgangers bekijken me dan ook over het
algemeen met een blik van afschuw. Kleine kinderen vragen hun
moeder "wat die rare meneer heeft?", waarop moederlief zachtjes
fluistert: "Die meneer is wielrenner, daar kan hij ook niks aan
doen..."
De voordelen van een
dergelijk lichaam zijn nochtans talrijk. Een plekje op een
overvol strand is snel gevonden: het shirt uit, de ogen waterig,
lichtjes gebogen, een rollende, besmettelijk klinkende hoestbui
en ik heb binnen de korste keren meters zand voor mezelf. Bij de
bakker krijg ik steevast een half stokbroodje extra, omdat de
dame achter de toonbank medelijden met mijn hongerlichaam heeft
en mijn vriendin hoeft zich geen zorgen te maken dat ik de
vrouwen van me af moet slaan. Verder heb ik met mijn iele
kinderlijfje geen problemen om in de ballenbak of het
kinderparadijs te komen, ondanks het feit dat dit slechts
voorbehouden is aan koters onder de twaalf.
Dus paradeer ik met
mijn ondervoede gratenpakhuis intens tevreden naast de gebruinde
casanova's. En elke keer als ze hun spieren laten rollen en hun
machtige torso's showen, richt ik mezelf in volle lengte op en
roffel als Tarzan met mijn vuisten op mijn spierwitte borstkas.
Want je hebt een droomlijf of je hebt het niet. |
1
augustus 2005 |
|
Gisternacht rond de
klok van één belde Thijs aan: Of Marl even wilde helpen. Beneden
aan de trap aangekomen bleek waarom: Als een pakezeltje stond
hij naast zijn fiets. Twee volle tassen, waarvan eentje
gloedjenieuw. De beloning voor de resultaten in de Tour d'Alsace:
een derde plek met de ploegentijdrit, derde plek in de tweede
etappe en tot slot op de vierde dag - de koninginnerit met o.a.
de Grand Ballon en Ballon d'Alsace - een vijfde stek. En ditmaal
ook een mooi resultaat in het eindklassement: 2e achter Pommier
Sabaline. Een tweede plek zonder wrange bijsmaak, want meer zat
er gewoon niet in.
Aan de voet van de Ballon d'Alsace begon de finale van de Tour.
Thijs' gevoel bleek hem niet te hebben bedrogen: na een paar
versnellingen zat alleen Sabaline (Leider van het klassement
sinds de tweede etappe) nog in het wiel, en slokten ze met zijn
tweeën de restanten van de vroeg ontsnapte kopgroep op. Alleen
Dimitri Champion (what's in a name) bleef vooruit en pakte de
dagwinst. Dat tenslotte nog enkele Fransen uit zijn wiel
sprintten, was snel vergeten: De tweede plek in het
klassement was binnen.
En wat er in die
nieuwe tas zat? Een horloge, jas, wijn, wijn, en nog eens wijn.
Dus ik hang op, tijd voor de eerste fles. |
|
|
|