Thijs Zonneveld

Home   Biografie   Nieuws   Uitslagen   Programma   Polls   Links   Gastenboek

Nieuwsindex 2005    Nieuwsindex 2004    Nieuwsindex 2003

15 augustus  

Haar op de benen (column LD, eind juli)

Afkeurend wees mijn ploegmaat naar mijn benen toen ik deze week verscheen op onze vaste ontmoetingsplaats voor de training. Haar op mijn benen. Hij schudde het hoofd. "Ik ben net terug van vakantie", mompelde ik, half in mezelf, wetend dat geen enkel excuus een dergelijke overtreding van de wielerethiek zou kunnen rechtvaardigen. En het moet gezegd: er groeide een oerwoud op mijn benen. Geen kleine stoppeltjes, niet slechts een paar donshaartjes, maar een ondoordringbaar bos zwart haar. Ik schaamde me. En terecht. De benen van een renner horen glad te zijn. Punt.

Over de reden heb ik eerlijk gezegd nooit echt nagedacht. Wielrenners, die in het dagelijks leven worden aangesproken op het feit dat ze hun benen scheren (wat vaak in combinatie gaat met het niet al te vriendelijke "je bent toch geen wijf?"), komen vaak met enkele drogredenen op de proppen. Het zou handig zijn bij het schoonmaken van (schaaf)wonden, de masseur zou het op prijs stellen en zelfs de wetten van de aërodynamica en zwaartekracht (gewicht!) worden gebruikt om uit te leggen waarom coureurs hun benen ontdoen van elke beharing. Allemaal onzin, natuurlijk. Tim Krabbé kwam volgens mij al een stuk meer in de richting van de werkelijke reden: het hoort gewoon. De code, die geldt in het peloton, schrijft simpelweg voor dat iedereen zijn benen dient te scheren. Daarover discussieer je niet: dat heb je slechts te accepteren. En wie de code breekt, wordt erop aangesproken. Net als ik deze week bij de training.

Ik sta overigens volledig achter deze vorm van sociale controle in het peloton. Normaal gesproken beginnen allerlei rebelse en anti-autoritaire oerinstincten op te spelen als ik het woord 'regel' hoor, maar de gladde-benenregel is er een, waar ik me zonder moeite aan kan en wil houden.

 Ik vind het namelijk mooi. Bloedmooi. Als ik de dag voor de koers uit de douche stap en mijn versgeschoren benen aanschouw in de spiegel van de badkamer, kan ik tot tranen toe worden geroerd door de schoonheid van mijn eigen benen. Noem het narcisme, noem het arrogantie of walgelijke zelfadoratie: ik kan er niets aan doen. Ik voel de spanning van mijn gladde, bruine kuiten. Zie de aders en de spieren over mijn benen kronkelen. Knijp even in mijn bovenbenen en pak de ladyshave van mijn vriendin om de laatste haartjes op mijn schenen weg te werken. Intens tevreden kijk ik naar het resultaat. Twee aalgladde benen. Mijn wapens. Het liefst zou ik ze, als een scherpschutter doet met zijn geweer, uit elkaar schroeven en in een mahoniehouten kistje, van binnen gevoerd met zijde, leggen. Ze bewaren, koesteren en verwennen. 's Avonds voor het slapen gaan nog even een blik werpen in het kistje en ze vervolgens opbergen in de kluis.

En vlak voor de koers, in de kleedkamer, haal ik ze uit het kistje en schroef ik ze onder mijn lichaam. Aai nog even liefkozend over mijn pronkstukken, controleer of ik links en rechts niet door elkaar gehaald heb en kijk toe hoe de soigneur ze aflakt met een laagje tijgerbalsem. Ik knik, haal diep adem en stap op mijn fiets. Klaar voor de strijd. De koers roept.

 

8 augustus 2005  

Tegenwind en de Tourmalet 

Men zegt dat fietsen tegen de wind in net zoiets is als klimmen. Zo trainde ik tot mijn verhuizing naar Frankrijk derhalve op de dijken van de Haarlemmermeer om de Tourmalet harder op te rijden. Helaas kwam ik erachter dat ik de beklimming van de Tourmalet een stuk motiverender vond dan de eindeloze rechte wegen in de polder. En dat die windkracht 7 helemaal niets van doen had met klimmen. Natuurlijk kun je er allemaal theoretische vergelijkingen tegenaan gooien, die de wetenschappelijke overeenkomsten tussen tegenwind en klimmen aantonen, maar het woord zegt het al: dat is slechts theorie. De praktijk - althans, mijn praktijk - wijst slechts één ding uit: tegenwind en de Tourmalet hebben net zoveel met elkaar te maken als Koningin Beatrix en het Koekiemonster. Dat komt waarschijnlijk bovenal doordat ik een gloeiende pestpokkenhekel heb aan tegenwind.

Toen ik begin 2004 verhuisde naar de Franse zuidkust wreef ik glimlachend in mijn handen over het feit dat ik de polders en de bijbehorende (tegen)wind voorgoed vaarwel had gezegd. Te vroeg gejuichd. Het spreekwoord van de huid en de beer had niet beter verbeeld kunnen worden.

Reeds bij de landing op het vliegveld van Marseille maakte ik kennis met de Zuidfranse tegenhanger van zuidwest windkracht 9: de Mistral. Deze uit het noordwesten komende orkaanwind doet mij zo af en toe terugverlangen naar de lullige windvlaagjes in de Haarlemmermeerpolder of de Maasdijk.

De afgelopen week bleken de Goden die deze wind besturen het op onze "thuis-etappekoers" voorzien te hebben. Les 5 Jours des As, die ik vorig jaar onder tropische temperaturen en zonder een zuchtje wind winnend afsloot, werden dit jaar geteisterd door de Mistral. Vier dagen lang waaierkoers. De 5e en zwaarste - want veel klimmen - werd zelfs afgelast doordat de orkaanwind in combinatie met de huidige droogte teveel gevaar opleverde met betrekking tot enorme bosbranden. En dus keek ik op de dag dat ik mijn klassement moest redden mistroostig naar de zwarte rookpluimen aan de hemel, stille getuigen van de drama's die zich her en der afspeelden. De rest van de dagen vocht ik samen met de rest van het coureurs om niet van de weg geblazen te worden. Tevergeefs. Hele pelotons heb ik door de lucht zien vliegen.

De balans aan het einde van de week was derhalve niet bijster positief. Ondanks een 8e en 9e plaats, kon ik mijn rugnummer 1 niet verzilveren en ben ik mijn titel kwijt. Gone with the wind. 

4 augustus 2005  

Droomlijf  (column verschenen in Leidsch Dagblad medio juli)

De zomerse invasie is weer begonnen: poepbruine spierbundels overspoelen momenteel de stranden, terrassen en zwembaden. Uitgerust met string en zonnebril paraderen ze parmantig in de rondte, koortsachtig speurend naar gelegenheden om de enorme spierballen te tonen. Het hele jaar hebben ze zich in het zweet gewerkt in allerlei dubieuze sportscholen en al het spaargeld is opgegaan aan de aanschaf van een hyperdeluxe zonnebank. Nu de zomer is aangebroken is het tijd om te oogsten. De geïnvesteerde tijd en centen terugverdienen. En dat wil zeggen: zoveel mogelijk bewonderende blikken scoren. Want een droomlijf heb je niet voor jezelf, dat heb je om de rest van de wereld de ogen mee uit te steken.

Mijn eigen droomlijf is de komende maand eveneens op toeristische plekken te bewonderen. In juli neem ik traditioneel drie weken gas terug om de batterij op te laden voor de laatste maanden van het seizoen. En dus hebben de gebruinde macho's deze weken concurrentie.  

Echter, de blikken die mijn droomlijf scoort, zijn niet van bewonderende aard. Mijn iele, graatmagere bovenlichaam is zo wit, dat de reflectie van de zon pijn doet aan de ogen. De contrastlijntjes op mijn bovenarmen en -benen zijn potsierlijk: ook naakt lijkt het alsof ik mijn wielerbroek, -shirt en -sokken nog aanheb. Zelfs de pootjes van mijn bril zijn zichtbaar op mijn jukbeenderen. Het vetgehalte is dermate laag, dat elke spier, pees of ader uitstulpt. Vooral het aanzicht van de blauwe aders op het spierwitte deel van mijn bovenbenen is ronduit alarmerend. Mijn medebadgasten en strandgangers bekijken me dan ook over het algemeen met een blik van afschuw. Kleine kinderen vragen hun moeder "wat die rare meneer heeft?", waarop moederlief zachtjes fluistert: "Die meneer is wielrenner, daar kan hij ook niks aan doen..."

De voordelen van een dergelijk lichaam zijn nochtans talrijk. Een plekje op een overvol strand is snel gevonden: het shirt uit, de ogen waterig, lichtjes gebogen, een rollende, besmettelijk klinkende hoestbui en ik heb binnen de korste keren meters zand voor mezelf. Bij de bakker krijg ik steevast een half stokbroodje extra, omdat de dame achter de toonbank medelijden met mijn hongerlichaam heeft en mijn vriendin hoeft zich geen zorgen te maken dat ik de vrouwen van me af moet slaan. Verder heb ik met mijn iele kinderlijfje geen problemen om in de ballenbak of het kinderparadijs te komen, ondanks het feit dat dit slechts voorbehouden is aan koters onder de twaalf.

Dus paradeer ik met mijn ondervoede gratenpakhuis intens tevreden naast de gebruinde casanova's. En elke keer als ze hun spieren laten rollen en hun machtige torso's showen, richt ik mezelf in volle lengte op en roffel als Tarzan met mijn vuisten op mijn spierwitte borstkas. Want je hebt een droomlijf of je hebt het niet.

1 augustus 2005  
Gisternacht rond de klok van één belde Thijs aan: Of Marl even wilde helpen. Beneden aan de trap aangekomen bleek waarom: Als een pakezeltje stond hij naast zijn fiets. Twee volle tassen, waarvan eentje gloedjenieuw. De beloning voor de resultaten in de Tour d'Alsace: een derde plek met de ploegentijdrit, derde plek in de tweede etappe en tot slot op de vierde dag - de koninginnerit met o.a. de Grand Ballon en Ballon d'Alsace - een vijfde stek. En ditmaal ook een mooi resultaat in het eindklassement: 2e achter Pommier Sabaline. Een tweede plek zonder wrange bijsmaak, want meer zat er gewoon niet in.
Aan de voet van de Ballon d'Alsace begon de finale van de Tour. Thijs' gevoel bleek hem niet te hebben bedrogen: na een paar versnellingen zat alleen Sabaline (Leider van het klassement sinds de tweede etappe) nog in het wiel, en slokten ze met zijn tweeën de restanten van de vroeg ontsnapte kopgroep op. Alleen Dimitri Champion (what's in a name) bleef vooruit en pakte de dagwinst. Dat tenslotte nog enkele Fransen uit zijn wiel sprintten, was snel vergeten: De tweede plek in het klassement was binnen.

En wat er in die nieuwe tas zat? Een horloge, jas, wijn, wijn, en nog eens wijn. Dus ik hang op, tijd voor de eerste fles.