Thijs Zonneveld

Home   Biografie   Nieuws   Uitslagen   Programma   Polls   Links   Gastenboek

Nieuwsindex 2005    Nieuwsindex 2004    Nieuwsindex 2003

28 februari 2005  

Snif en Snaf 

Marlies en ik gaan deze dagen door het leven als Snif en Snaf. Ons pittoreske appartement wordt ontsierd door tientallen volgesnoten zakdoekjes, lege paracetamolstrippen en wikkels van hoestbonbons. Het snot zit op de muren en de kachels loeien zo hard dat het behang begint los te laten. De kakafonie van hoest-, nies- en snuitlawaai, dat wij de gehele dag produceren is zelfs voor onze dove onderbuurvrouw niet te harden. Wij zijn ziek. Doodziek.

Uiteraard ben ik degene, die het betreffende virus binnen de muren van onze vesting heeft gebracht. Twee volle dagen koersen in de regen en kou, in combinatie met een urenlange terugreis door de sneeuw heeft de sporen achtergelaten in mijn lichaam. Het door mij in Baskenland opgelopen virus had welgeteld 6 uur Aixoise warmte nodig om zich volledig te ontplooien en toe te slaan. Het resultaat mag er zijn. 2 Dagen en nachten van onafgebroken IJlen met een hoofdletter IJ. Ik heb ze allemaal voorbij zien komen: de roze olifantjes, beestjes, maar vooral: wielerwedstrijden. Elke keer als ik mijn ogen sloot, scheen ik verzeild te raken in de meest chaotische, anarchistische en hallucinerende koersen, die mijn brein mij kon voorschotelen. Met als consequentie dat ik in mijn slaap continu mijn beenspieren bleef aanspannen, alsof ik op de pedalen moest duwen. Uiteraard werd ik ’s ochtends gebroken wakker, als na een training van een uur of 10.

Nodeloos om te vermelden dat de wedstrijden van dit weekend helletochten waren. Zaterdag heb ik de hele dag voor de ploeg gewerkt om er in de finale achter te komen dat ik nog niet eens zo heel slecht was (12e). Zondag heb ik me twee uur lang mee laten voeren op het slaapverwekkende tempo van de heren Kampioenen in het jaarlijkse profcriterium van Aix. Ik weet me er niet meer van te herinneren dan dat de rondedans eindeloos leek en dat ik de inhoud van mijn neus – uiteraard per ongeluk – tweemaal in het gelaat van de latere winnaar Ivan Basso heb geleegd. Da’s een stuk beter dan de rochel van Virenque die ik vorig jaar zelf mocht ontvangen. Ik ga vooruit...

 21 februari 2005  

K met P

Omdat ik een echtelijke ruzie riskeer als ik vloek op mijn website, vat ik het afgelopen weekend samen met de standaard-krachtterm van mijn moeder: K met P. De werkelijke inhoud laat ik derhalve over aan uw verbeelding, maar de boodschap zal hoogstwaarschijnlijk wel overkomen.

In al mijn wijsheid had ik besloten dit weekend te rijden in het Criterium des Espoirs (Baskenland), in plaats van enkele wedstrijden rond Nice. Intelligente keuze. Mijn weekend zag er alsvolgt uit: regen, sneeuw, hagel. Dus: kou, kou, kou, blokkerende benen, afgelaste etappes, kapotgeklappertande kiezen en kippenvel tot op mijn oorlelletjes. Op de terugweg naar Aix werden we in de Pyreneëen overvallen door een gigantische sneeuwstorm. Aan beide kanten van de weg minimaal een halve meter wit en het was te danken aan een enorme sneeuwschuiver dat we Aix überhaupt ooit bereikten.

Conclusie: de weergoden hebben zich tegen me gekeerd. Waar ze vorig jaar mijn dappere doch makkelijke keuze naar Frankrijk te verhuizen beloonden met schitterend weer in vrijwel alle voorjaarskoersen, heb ik dit jaar al meer regen, hagel en sneeuw over me heen gekregen dan in 5 jaar Ster van Zwolle bij elkaar.

Misschien moet ik nog zuidelijker gaan wonen. Zoeken ze bij AVC Dominicaanse Republiek niet nog een renner?

 17 februari 2005  

Een trainingskamp is bedoeld, het woord zegt het al, om te trainen. Kilometers maken, jezelf afbeulen, de puntjes op de i zetten vlak voor het begin van het nieuwe seizoen. In de regel vindt een dergelijk uitputtend weekje plaats in een warm oord dicht bij zee, waar wielrenners de hotels delen met overwinterende bejaarden. Een curieuze combinatie. Natuurlijk is het bijzonder handig dat de mecanichiens bij het oppompen van de banden meteen die van de diverse rolstoelen kunnen meepikken, maar over het algemeen levert het vooral problemen op. Zo schakelen de meeste fossiele medemensen – al dan niet islamitisch - over op een gedwongen ramadan, omdat de heren coureurs de lopende buffetten in no-time leegroven en er derhalve niet of nauwelijks eten overblijft voor de minder vitale gasten van het hotel. Het valt natuurlijk niet mee om de opscheplepel te bedienen met een bord in de ene en een wandelstok in de andere hand. Ach, wij de rollades, zij de rollators.  

De trainingsstage van AVC Aix vond dit jaar plaats in een badplaats in de buurt van Perpignan. Warme temperaturen gegarandeerd, werd ons van tevoren gemeld. Nu was ik van tevoren al niet overtuigd van het feit waarom we onze steady 15-graden-altijd-blauwe-lucht-klimaat in Aix moesten verruilen voor een onbekend en dus onzeker weerstype nabij de Pyreneëen, maar met het oog op de teamgeest werd mij te verstaan gegeven mijn mond eens een keer te houden. Wat achteraf natuurlijk volkomen onterecht bleek te zijn. De eerste dag werden we onaangenaam verrast door een stormachtige wind, hagel en natte sneeuw. Mijn gedachten gingen onmiddellijk terug naar de Tegeltoko-trainingskampen in hartje winter in Nederland. Toen ik er vervolgens achterkwam dat mijn benen reeds na een kwartier volledig volliepen en ik na twee uur compleet uitgeput en gedesillusioneerd in de auto van mijn bezorgde ploegleider stapte, was het feest compleet. Meteen werd de gehele medische staf ingeschakeld en mijn bloed met emmers tegelijk afgetapt om het euvel te achterhalen.

De tweede dag besloot ik derhalve mijzelf van de groep af te scheiden en zelf een klein rondje te maken, om mezelf niet al voor het seizoen in de vernieling te rijden en enigszins uit te zieken. Prima idee natuurlijk, alleen de uitvoering liet nogal te wensen over. Na een stief kwartiertje wist ik al niet meer waar ik me bevond. In mijn oneindige wijsheid en ingegeven door mijn immer onderontwikkelde oriëntatievermogen, draaide ik een klein weggetje in, overtuigd dat het direct naar het hotel zou leiden. Niet dus. Na een klim van een kilometer of 8, tegen windkracht 10 in en over een weg die door de sneeuw en de lage temperaturen was veranderd in een ijsbaan, gebeurde het onvermijdelijke. In een flauw bochtje, gelegen in de schaduw, slipten mijn dunne tubes onder me vandaan en gleden mijn fiets en ik in een harmonieuze val het weggetje af, een geul in. Die uiteraard volstond met gletsjerwater.

Daar zat ik dan. Ziek, de moed en de moraal in mijn schoenen, verdwaald, een ei op mijn knie van de valpartij en doorweekt, wat met een temperatuur van 2 graden boven nul bepaald geen luxe is. En toen ik dacht dat ik de bodem van de put bereikt had, bleek dat mijn derailleur de slipcursus ook niet overleefd had. Kortom: een uitgelezen moment om mij tot een nader te specificeren religie te bekeren óf mezelf met de remkabels aan een boom op te hangen om verder lijden te vermijden. Op het moment dat ik deze bijzonder gemakkelijke keuze had gemaakt en bezig was de remkabels aan een stevige tak te bevestigen, werd ik opgeschrikt door luid getoeter. Geërgerd keek ik om. Konden die irritante fransozen me zelfs niet met rust laten tijdens de laatste handelingen van mijn ondermaanse bestaan? Ik slikte mijn vloeken in, toen ik zag dat een oud vrouwtje in een aftanse Peugeot me wenkte en me gebaarde mijn fiets in haar voertuig te leggen. Schuchter, maar intens dankbaar stripte ik mijn fiets van alle onderdelen, zodat hij nog enigszins in het minieme autootje zou passen en vouwde mezelf naast het bejaarde mensje op de passagiersstoel. En mijn god, wat was het heerlijk warm in het antieke Peugeootje. Ik mompelde met mijn bevroren lippen iets wat op “Merci beaucoup” leek en wees op een vooroorloogse (WO II) routekaart aan waar het hotel gelegen was. Vervolgens zette mijn eveneens vooroorloogse (WO I) redster het vehikel in beweging en met de duizelingwekkende snelheid van 25 kilometer per uur reed ze mij terug naar de bewoonde wereld en liet ik het licht aan het eind van de tunnel achter me. Toen we aankwamen bij het hotel was ik de val, de kou en mijn fysieke gesteldheid alweer vergeten. Monter stapte ik uit, zette mijn fiets weer in elkaar en gaf het oude besje een zoen op haar mond. Ze knipoogde naar me, claxonneerde en stoof er weer vandoor.

Als herboren stapte ik het hotel binnen. Mijn ploegleider, lijkbleek, viel me om de hals. De verloren zoon was teruggekeerd. Mijn ploeggenoten kwamen me één voor één de hand schudden. Na een verkwikkende douche schoof ik aan bij de lunch. Uiteraard hadden mijn ploeggenoten de aanval op het buffet reeds geopend en zagen de oudjes de hongerbui al hangen. Sommigen waren al begonnen met het verorberen van hun servet.

In eerste instantie wierp ik mij niets en niemand ontziend in de melee van hongerige wielrenners, maar toen ik op het punt stond de spaghettikom uit de verschrompelde handen van een bibberende Parkinsonpatiënt te slaan, knapte er een kabeltje in mijn hoofd. Ineens zag ik de oude handjes van mijn hoogbejaarde engel voor me en herinnerde ik mij haar intens menslievende reddingsactie. In al mijn nobelheid besloot ik de arme man te helpen bij het opscheppen van de spaghettislierten. Gedecideerd ontlastte ik hem van de onhanteerbare kom en greep naar de opscheplepel. Helaas vatte de levensgezel van Dokter Bibber mijn sociale actie niet als zodanig op en velde mij vanachter met haar rollator. Onder luid gejoel van de 80-plussers in de eetzaal zeeg ik ineen. De kom viel uit mijn handen en spatte in duizend stukken uiteen. Ik tolde twee keer rond mijn as en viel vervolgens met mijn achterhoofd op de marmeren plavuizen. Het laatste beeld dat ik zag, voordat ik mijn bewustzijn verloor, was dat van drie ploeggenoten, die als varkens over de vloer kropen op jacht naar de gevallen spaghettislierten. Een oud mannetje in een rolstoel bezag het schouwspel met holle ogen. Een slijmdraad droop over zijn kin.

 14 februari 2005  

Fietsles

“Ze zijn overal! Ze zitten zelfs in de bomen!” Mijn ploegleider moest na afloop van de wedstrijd van gisteren afgevoerd worden naar het dichtstbijzijnde psychiatrische instituut. Met een flinke spuit valium werden zijn waanbeelden voorlopig geblokkeerd. Overigens volledig begrijpelijk, ik begon tijdens de wedstrijd op een gegeven moment ook te hallucineren. De reden: VC La Pomme Marseille, oftewel de Aartsrivaal.

Ik durf niet te zeggen met hoeveel ze aan de start stonden, maar ik schat met een mannetje of 350. Feit was dat we de hele dag achter een stelletje ontketende blauw-rood-witte renners hebben aangereden. Ze waren werkelijk waar overal. Voor me, achter me, naast me. Het hele peloton leek te bestaan uit Pommiers. Ik moet zelfs bekennen dat ik regelmatig de kleur van mijn eigen shirt heb gecontroleerd.

Uiteraard wonnen ze de wedstrijd. En werden ze 2e. En 3e.

Achter deze drie “intouchables” slaagden de twee Nederlanders van AVC Aix, de heren Oegema en Zonneveld, erin de vaderlandse en Aixoise eer enigszins hoog te houden door de plekken 4 en 5 voor zich op te eisen, maar toen wij gezamenlijk de finish passeerden, stonden de drie podiumklanten al gedoucht, gehuldigd en zonder een spoortje vermoeidheid met het verzamelde journalistenensemble te praten. De winnaar groette me met een enorme grijns. Ik boog het hoofd. Het publiek achter de hekken zwaaide met hun Marseille-sjaaltjes en scandeerde: “Ze krij-gen fie-iets-les! Ze krij-gen fie-iets-les!” Met veel moeite onderdrukte ik de neiging een obsceen gebaar te maken.

 12 februari 2005  

Vedetteneigingen (7 februari)

Het is gebeurd. De knop is om. De dagen dat ik mezelf volledig kapotreed voor een uitermate eervolle 28e plaats zijn voorbij. Niet langer breek ik mezelf langzaam, maar gestructureerd af in ruil voor de kliekjes. Opgeven is geen schande meer. Afstappen is slim. Peter Winnen formuleerde het ongeveer zo: “Het vreemde is dat de beste renners het meeste opgeven.” De man heeft groot gelijk. Ik heb vandaag dan ook opgegeven. Zonder ook maar een spoor van spijt of twijfel.

De reden: het regende vandaag. En niet zo’n beetje ook. Een graadje of 5, vanaf de start plensde het zo hard dat we tot de knieën in het water reden. Toen er na een kilometer of 20 een groep van 30 man wegzwom met een aantal borstcrawlspecialisten van onze ploeg erbij en de regen veranderde in hagel, begon mijn lichaam de eerste signalen van onderkoeling te vertonen. Waar ik vorig jaar ongetwijfeld door zou hebben gereden tot de dood erop gevolgd zou zijn, tegenwoordig ben ik rijper en slimmer. En aangezien ik reeds visioenen begon te krijgen van futuristische machines, bezig zo rond het jaar 4500 mijn uitstekend geconserveerde, bevroren lichaam uit het ijs te hakken, kneep ik onmiddellijk in de remmen en stapte intens tevreden in de ploegleiderswagen. Om vervolgens grinnikend de rest van de wedstrijd c.q. slagveld te volgen met de kachel op 35 graden.

Moet gezegd worden dat ik mijn bijdrage de dag voordien reeds geleverd had. De openingsklassieker van het Franse seizoen liep soepeltjes. Harde koers, het peloton van een man of 200 werd vrijwel volledig uiteengereten. Gezien het feit dat de uiteindelijke winnaar op het één na laatste klimmetje zó hard wegreed van de rest, kon ik vrede hebben met mijn 5e stek. Goede benen, prima uitslag, maar wat me het meest plezierde, was het feit dat ik bijzonder rustig was in de koers. Waar ik mezelf vorig jaar met een dergelijk stel benen volledig over de kop zou hebben gereden om vooruit te blijven: zaterdag was ik buitengewoon koel, blufte ik mijn medekoplopers eruit en verspilde aldus geen calorie teveel. Eerst het bordje van iemand anders leegeten, heet dat in wielertaal. Oftewel: naai de rest of je wordt zelf genaaid. De enige reden dat ík niet won, was dat er iemand anders won. En dat kan gebeuren.

De conclusie van het eerste koersweekend: de vedette in mij is opgestaan. No more Mr. Nice Guy. Het sociale, overenthousiaste en naïeve jongetje is veranderd in een ijskoude, calculerende, egoïstische wielrenner. Met een grote zwakte: hij kan niet tegen kou en regen. Een mietje van suikergoed. Maar wel een slim mietje van suikergoed.