28
februari 2005 |
|
Snif en Snaf
Marlies en ik gaan
deze dagen door het leven als Snif en Snaf. Ons pittoreske
appartement wordt ontsierd door tientallen volgesnoten
zakdoekjes, lege paracetamolstrippen en wikkels van
hoestbonbons. Het snot zit op de muren en de kachels loeien zo
hard dat het behang begint los te laten. De kakafonie van
hoest-, nies- en snuitlawaai, dat wij de gehele dag produceren
is zelfs voor onze dove onderbuurvrouw niet te harden. Wij zijn
ziek. Doodziek.
Uiteraard ben ik
degene, die het betreffende virus binnen de muren van onze
vesting heeft gebracht. Twee volle dagen koersen in de regen en
kou, in combinatie met een urenlange terugreis door de sneeuw
heeft de sporen achtergelaten in mijn lichaam. Het door mij in
Baskenland opgelopen virus had welgeteld 6 uur Aixoise warmte
nodig om zich volledig te ontplooien en toe te slaan. Het
resultaat mag er zijn. 2 Dagen en nachten van onafgebroken IJlen
met een hoofdletter IJ. Ik heb ze allemaal voorbij zien komen:
de roze olifantjes, beestjes, maar vooral: wielerwedstrijden.
Elke keer als ik mijn ogen sloot, scheen ik verzeild te raken in
de meest chaotische, anarchistische en hallucinerende koersen,
die mijn brein mij kon voorschotelen. Met als consequentie dat
ik in mijn slaap continu mijn beenspieren bleef aanspannen,
alsof ik op de pedalen moest duwen. Uiteraard werd ik ’s
ochtends gebroken wakker, als na een training van een uur of 10.
Nodeloos om te
vermelden dat de wedstrijden van dit weekend helletochten waren.
Zaterdag heb ik de hele dag voor de ploeg gewerkt om er in de
finale achter te komen dat ik nog niet eens zo heel slecht was
(12e). Zondag heb ik me twee uur lang mee laten
voeren op het slaapverwekkende tempo van de heren Kampioenen in
het jaarlijkse profcriterium van Aix. Ik weet me er niet meer
van te herinneren dan dat de rondedans eindeloos leek en dat ik
de inhoud van mijn neus – uiteraard per ongeluk – tweemaal in
het gelaat van de latere winnaar Ivan Basso heb geleegd. Da’s
een stuk beter dan de rochel van Virenque die ik vorig jaar zelf
mocht ontvangen. Ik ga vooruit... |
21
februari 2005 |
|
K met P
Omdat ik een
echtelijke ruzie riskeer als ik vloek op mijn website, vat ik
het afgelopen weekend samen met de standaard-krachtterm van mijn
moeder: K met P. De werkelijke inhoud laat ik derhalve over aan
uw verbeelding, maar de boodschap zal hoogstwaarschijnlijk wel
overkomen.
In al mijn wijsheid
had ik besloten dit weekend te rijden in het Criterium des
Espoirs (Baskenland), in plaats van enkele wedstrijden rond
Nice. Intelligente keuze. Mijn weekend zag er alsvolgt uit:
regen, sneeuw, hagel. Dus: kou, kou, kou, blokkerende benen,
afgelaste etappes, kapotgeklappertande kiezen en kippenvel tot
op mijn oorlelletjes. Op de terugweg naar Aix werden we in de
Pyreneëen overvallen door een gigantische sneeuwstorm. Aan beide
kanten van de weg minimaal een halve meter wit en het was te
danken aan een enorme sneeuwschuiver dat we Aix überhaupt ooit
bereikten.
Conclusie: de
weergoden hebben zich tegen me gekeerd. Waar ze vorig jaar mijn
dappere doch makkelijke keuze naar Frankrijk te verhuizen
beloonden met schitterend weer in vrijwel alle voorjaarskoersen,
heb ik dit jaar al meer regen, hagel en sneeuw over me heen
gekregen dan in 5 jaar Ster van Zwolle bij elkaar.
Misschien moet ik
nog zuidelijker gaan wonen. Zoeken ze bij AVC Dominicaanse
Republiek niet nog een renner? |
17
februari 2005 |
|
Een trainingskamp is
bedoeld, het woord zegt het al, om te trainen. Kilometers maken,
jezelf afbeulen, de puntjes op de i zetten vlak voor het begin
van het nieuwe seizoen. In de regel vindt een dergelijk
uitputtend weekje plaats in een warm oord dicht bij zee, waar
wielrenners de hotels delen met overwinterende bejaarden. Een
curieuze combinatie. Natuurlijk is het bijzonder handig dat de
mecanichiens bij het oppompen van de banden meteen die van de
diverse rolstoelen kunnen meepikken, maar over het algemeen
levert het vooral problemen op. Zo schakelen de meeste fossiele
medemensen – al dan niet islamitisch - over op een gedwongen
ramadan, omdat de heren coureurs de lopende buffetten in no-time
leegroven en er derhalve niet of nauwelijks eten overblijft voor
de minder vitale gasten van het hotel. Het valt natuurlijk niet
mee om de opscheplepel te bedienen met een bord in de ene en een
wandelstok in de andere hand. Ach, wij de rollades, zij de
rollators.
De trainingsstage
van AVC Aix vond dit jaar plaats in een badplaats in de buurt
van Perpignan. Warme temperaturen gegarandeerd, werd ons van
tevoren gemeld. Nu was ik van tevoren al niet overtuigd van het
feit waarom we onze steady 15-graden-altijd-blauwe-lucht-klimaat
in Aix moesten verruilen voor een onbekend en dus onzeker
weerstype nabij de Pyreneëen, maar met het oog op de teamgeest
werd mij te verstaan gegeven mijn mond eens een keer te houden.
Wat achteraf natuurlijk volkomen onterecht bleek te zijn. De
eerste dag werden we onaangenaam verrast door een stormachtige
wind, hagel en natte sneeuw. Mijn gedachten gingen onmiddellijk
terug naar de Tegeltoko-trainingskampen in hartje winter in
Nederland. Toen ik er vervolgens achterkwam dat mijn benen reeds
na een kwartier volledig volliepen en ik na twee uur compleet
uitgeput en gedesillusioneerd in de auto van mijn bezorgde
ploegleider stapte, was het feest compleet. Meteen werd de
gehele medische staf ingeschakeld en mijn bloed met emmers
tegelijk afgetapt om het euvel te achterhalen.
De tweede dag
besloot ik derhalve mijzelf van de groep af te scheiden en zelf
een klein rondje te maken, om mezelf niet al voor het seizoen in
de vernieling te rijden en enigszins uit te zieken. Prima idee
natuurlijk, alleen de uitvoering liet nogal te wensen over. Na
een stief kwartiertje wist ik al niet meer waar ik me bevond. In
mijn oneindige wijsheid en ingegeven door mijn immer
onderontwikkelde oriëntatievermogen, draaide ik een klein
weggetje in, overtuigd dat het direct naar het hotel zou leiden.
Niet dus. Na een klim van een kilometer of 8, tegen windkracht
10 in en over een weg die door de sneeuw en de lage temperaturen
was veranderd in een ijsbaan, gebeurde het onvermijdelijke. In
een flauw bochtje, gelegen in de schaduw, slipten mijn dunne
tubes onder me vandaan en gleden mijn fiets en ik in een
harmonieuze val het weggetje af, een geul in. Die uiteraard
volstond met gletsjerwater.
Daar zat ik dan.
Ziek, de moed en de moraal in mijn schoenen, verdwaald, een ei
op mijn knie van de valpartij en doorweekt, wat met een
temperatuur van 2 graden boven nul bepaald geen luxe is. En toen
ik dacht dat ik de bodem van de put bereikt had, bleek dat mijn
derailleur de slipcursus ook niet overleefd had. Kortom: een
uitgelezen moment om mij tot een nader te specificeren religie
te bekeren óf mezelf met de remkabels aan een boom op te hangen
om verder lijden te vermijden. Op het moment dat ik deze
bijzonder gemakkelijke keuze had gemaakt en bezig was de
remkabels aan een stevige tak te bevestigen, werd ik opgeschrikt
door luid getoeter. Geërgerd keek ik om. Konden die irritante
fransozen me zelfs niet met rust laten tijdens de laatste
handelingen van mijn ondermaanse bestaan? Ik slikte mijn vloeken
in, toen ik zag dat een oud vrouwtje in een aftanse Peugeot me
wenkte en me gebaarde mijn fiets in haar voertuig te leggen.
Schuchter, maar intens dankbaar stripte ik mijn fiets van alle
onderdelen, zodat hij nog enigszins in het minieme autootje zou
passen en vouwde mezelf naast het bejaarde mensje op de
passagiersstoel. En mijn god, wat was het heerlijk warm in het
antieke Peugeootje. Ik mompelde met mijn bevroren lippen iets
wat op “Merci beaucoup” leek en wees op een vooroorloogse (WO
II) routekaart aan waar het hotel gelegen was. Vervolgens zette
mijn eveneens vooroorloogse (WO I) redster het vehikel in
beweging en met de duizelingwekkende snelheid van 25 kilometer
per uur reed ze mij terug naar de bewoonde wereld en liet ik het
licht aan het eind van de tunnel achter me. Toen we aankwamen
bij het hotel was ik de val, de kou en mijn fysieke gesteldheid
alweer vergeten. Monter stapte ik uit, zette mijn fiets weer in
elkaar en gaf het oude besje een zoen op haar mond. Ze knipoogde
naar me, claxonneerde en stoof er weer vandoor.
Als herboren stapte
ik het hotel binnen. Mijn ploegleider, lijkbleek, viel me om de
hals. De verloren zoon was teruggekeerd. Mijn ploeggenoten
kwamen me één voor één de hand schudden. Na een verkwikkende
douche schoof ik aan bij de lunch. Uiteraard hadden mijn
ploeggenoten de aanval op het buffet reeds geopend en zagen de
oudjes de hongerbui al hangen. Sommigen waren al begonnen met
het verorberen van hun servet.
In eerste instantie
wierp ik mij niets en niemand ontziend in de melee van hongerige
wielrenners, maar toen ik op het punt stond de spaghettikom uit
de verschrompelde handen van een bibberende Parkinsonpatiënt te
slaan, knapte er een kabeltje in mijn hoofd. Ineens zag ik de
oude handjes van mijn hoogbejaarde engel voor me en herinnerde
ik mij haar intens menslievende reddingsactie. In al mijn
nobelheid besloot ik de arme man te helpen bij het opscheppen
van de spaghettislierten. Gedecideerd ontlastte ik hem van de
onhanteerbare kom en greep naar de opscheplepel. Helaas vatte de
levensgezel van Dokter Bibber mijn sociale actie niet als
zodanig op en velde mij vanachter met haar rollator. Onder luid
gejoel van de 80-plussers in de eetzaal zeeg ik ineen. De kom
viel uit mijn handen en spatte in duizend stukken uiteen. Ik
tolde twee keer rond mijn as en viel vervolgens met mijn
achterhoofd op de marmeren plavuizen. Het laatste beeld dat ik
zag, voordat ik mijn bewustzijn verloor, was dat van drie
ploeggenoten, die als varkens over de vloer kropen op jacht naar
de gevallen spaghettislierten. Een oud mannetje in een rolstoel
bezag het schouwspel met holle ogen. Een slijmdraad droop over
zijn kin. |
Fietsles
“Ze zijn overal! Ze
zitten zelfs in de bomen!” Mijn ploegleider moest na afloop van
de wedstrijd van gisteren afgevoerd worden naar het
dichtstbijzijnde psychiatrische instituut. Met een flinke spuit
valium werden zijn waanbeelden voorlopig geblokkeerd. Overigens
volledig begrijpelijk, ik begon tijdens de wedstrijd op een
gegeven moment ook te hallucineren. De reden: VC La Pomme
Marseille, oftewel de Aartsrivaal.
Ik durf niet te
zeggen met hoeveel ze aan de start stonden, maar ik schat met
een mannetje of 350. Feit was dat we de hele dag achter een
stelletje ontketende blauw-rood-witte renners hebben aangereden.
Ze waren werkelijk waar overal. Voor me, achter me, naast me.
Het hele peloton leek te bestaan uit Pommiers. Ik moet zelfs
bekennen dat ik regelmatig de kleur van mijn eigen shirt heb
gecontroleerd.
Uiteraard wonnen ze
de wedstrijd. En werden ze 2e. En 3e.
Achter deze drie
“intouchables” slaagden de twee Nederlanders van AVC Aix, de
heren Oegema en Zonneveld, erin de vaderlandse en Aixoise eer
enigszins hoog te houden door de plekken 4 en 5 voor zich op te
eisen, maar toen wij gezamenlijk de finish passeerden, stonden
de drie podiumklanten al gedoucht, gehuldigd en zonder een
spoortje vermoeidheid met het verzamelde journalistenensemble te
praten. De winnaar groette me met een enorme grijns. Ik boog het
hoofd. Het publiek achter de hekken zwaaide met hun
Marseille-sjaaltjes en scandeerde: “Ze krij-gen fie-iets-les! Ze
krij-gen fie-iets-les!” Met veel moeite onderdrukte ik de
neiging een obsceen gebaar te maken. |
12
februari 2005 |
|
Vedetteneigingen (7
februari)
Het is gebeurd. De
knop is om. De dagen dat ik mezelf volledig kapotreed voor een
uitermate eervolle 28e plaats zijn voorbij. Niet
langer breek ik mezelf langzaam, maar gestructureerd af in ruil
voor de kliekjes. Opgeven is geen schande meer. Afstappen is
slim. Peter Winnen formuleerde het ongeveer zo: “Het vreemde is
dat de beste renners het meeste opgeven.” De man heeft groot
gelijk. Ik heb vandaag dan ook opgegeven. Zonder ook maar een
spoor van spijt of twijfel.
De reden: het
regende vandaag. En niet zo’n beetje ook. Een graadje of 5,
vanaf de start plensde het zo hard dat we tot de knieën in het
water reden. Toen er na een kilometer of 20 een groep van 30 man
wegzwom met een aantal borstcrawlspecialisten van onze ploeg
erbij en de regen veranderde in hagel, begon mijn lichaam de
eerste signalen van onderkoeling te vertonen. Waar ik vorig jaar
ongetwijfeld door zou hebben gereden tot de dood erop gevolgd
zou zijn, tegenwoordig ben ik rijper en slimmer. En aangezien ik
reeds visioenen begon te krijgen van futuristische machines,
bezig zo rond het jaar 4500 mijn uitstekend geconserveerde,
bevroren lichaam uit het ijs te hakken, kneep ik onmiddellijk in
de remmen en stapte intens tevreden in de ploegleiderswagen. Om
vervolgens grinnikend de rest van de wedstrijd c.q. slagveld te
volgen met de kachel op 35 graden.
Moet gezegd worden
dat ik mijn bijdrage de dag voordien reeds geleverd had. De
openingsklassieker van het Franse seizoen liep soepeltjes. Harde
koers, het peloton van een man of 200 werd vrijwel volledig
uiteengereten. Gezien het feit dat de uiteindelijke winnaar op
het één na laatste klimmetje zó hard wegreed van de rest, kon ik
vrede hebben met mijn 5e stek. Goede benen, prima
uitslag, maar wat me het meest plezierde, was het feit dat ik
bijzonder rustig was in de koers. Waar ik mezelf vorig jaar met
een dergelijk stel benen volledig over de kop zou hebben gereden
om vooruit te blijven: zaterdag was ik buitengewoon koel, blufte
ik mijn medekoplopers eruit en verspilde aldus geen calorie
teveel. Eerst het bordje van iemand anders leegeten, heet dat in
wielertaal. Oftewel: naai de rest of je wordt zelf genaaid. De
enige reden dat ík niet won, was dat er iemand anders won. En
dat kan gebeuren.
De conclusie van het
eerste koersweekend: de vedette in mij is opgestaan. No more Mr.
Nice Guy. Het sociale, overenthousiaste en naïeve jongetje is
veranderd in een ijskoude, calculerende, egoïstische wielrenner.
Met een grote zwakte: hij kan niet tegen kou en regen. Een
mietje van suikergoed. Maar wel een slim mietje van suikergoed.
|
|
|