27 juni 2005 |
|
Stil Protest
(Verschenen in het Leidsch Dagblad van 27 juni 2005)
Ik behoor tot de
Generatie Niks. Na de reeds weinig verheffende activiteiten van
de voorgaande generaties, te weten frites eten (de
patatgeneratie) en eindeloos schakelen tussen alle
televisiezenders (de zapgeneratie), zijn mijn leeftijdsgenoten
en ik bestempeld als Niks. Da's nog erger dan dikke
patatkinderen of zapkoters: wij kunnen en doen helemáál niets.
De generatie die al deze termen bedacht heeft, de adolescenten
uit de roerige zestiger en zeventiger jaren, klopt zichzelf op
de borst dat zij in hun jeugd volkomen anders waren. Patat? Dat
bestond nog niet eens. Zappen? "Man, we hadden één tv in de hele
straat! En we hingen niet de hele dag voor de kijkbuis. Wij
deden wat met ons leven! We stonden op de barricaden! Volgden
onze idealen! Toonden onze passie! Protesteerden tegen de oorlog
in Vietnam! Vóór emancipatie! Tegen de atoombom! Vóór het
milieu! Tegen het koningshuis! Vóór de Beatles! Of de Rolling
Stones!"
Ik, wij, de
Generatie Niks: wij protesteren nergens tegen. Wij hebben
namelijk geen idealen. En zeker geen hogere idealen. Het enige
wat ons interesseert is of we onze studiefinanciering op tijd
overgemaakt krijgen, of het bier in het café op de hoek
betaalbaar is en of ons haar goed zit. We zijn het product van
een verwende consumptiemaatschappij; gewend om alles te hebben
wat we willen. Wij verlangen nergens meer naar: we bezitten
alles al. Zonder verlangen geen idealen. Zonder idealen geen
passie. En zonder passie geen protest.
Echter, dit weekend
heb me ontworsteld aan het juk van mijn ongeïnteresseerde,
passieloze generatiegenoten: ik heb geprotesteerd. Demonstratief
heb ik niet deelgenomen aan het Nationaal Kampioenschap
Wielrennen in Rotterdam. Jaren achtereen heb ik massasprints
meegemaakt vanuit het binnenste van het peloton; dit jaar heb ik
mijn kont tegen de krib gegooid en de strijd om de
rood-wit-blauwe trui gelaten voor wat het is. Ik pas ervoor me
na urenlange verveling weer als een mak lammetje te laten
afslachten door Neerlands beste sprinters. Zolang de heren
organisatoren het NK organiseren op een parcours dat zo plat is
als een pannenkoek, zullen ze mij niet aan de start van hun
wedstrijd zien verschijnen. Ik protesteer namelijk.
Ik heb geen idee of
er iemand wakker van heeft gelegen dat ik niet heb deelgenomen.
Ik weet zelfs niet of ze het überhaupt hebben opgemerkt. Mijn
protest vond namelijk plaats op een onorthodoxe wijze. In
Montpellier, welteverstaan, waar ik samen met mijn vriendin
verpoosde in het kader van een toeristisch weekendje-uit. Niet
op de barricaden, geen rellen, spandoeken of massale optochten.
Ik demonstreerde slenterend door de pittoreske straatjes van de
binnenstad en zonnebadend op de witte stranden. Slapend, lurkend
aan mijn colaatje en genietend van het zachte geruis van de
golven en de warmte van de zon op mijn lijkbleke borstkas. Maar
ik protesteerde. Op mijn manier, onze manier, de manier van de
Generatie Niks. Stil protest is ook protest.
Reageren? Dat kan in het
gastenboek
of per
e-mail |
23 juni 2005 |
|
De Twijfel Voorbij
(eerder verschenen in het Leidsch Dagblad, 12 juni 2005)
Groot, sterk. Benen
als boomstammen, een nek van een os en de longen van een paard.
De blik op oneindig, hartslag 200+ en het melkzuur uit de oren
spuitend. Ziehier de ideale tijdrijder. Niet nadenken: stampen.
De spierbundels laten werken en niet de hersencellen.
Ik haat tijdrijden.
Niet alleen is mijn
lichaam niet gebouwd voor het alleen rijden – mijn dunne
klimmerskuiten breken af bij de versnelling die een beetje
tijdrijder schakelt – ik denk teveel na. In een peloton of groep
is er geen tijd om te denken: je volgt je instinct en reageert
als je kunt. De competitie is gericht tegen anderen. In een
tijdrit is er slechts één directe tegenstander: jezelf. En wat
ik ook probeer, ik slaag er niet in mezelf te verslaan. Bij elke
pedaalslag vraag ik mezelf af of ik niet te groot, te klein, te
langzaam of te snel rijd. Ga ik wel diep genoeg of rij ik mezelf
over de kop? Zitten, staan? Hartslag te hoog of te laag? En
hoeveel kilometer duurt het nog?
Nooit krijg ik het
gevoel dat ik heb als ik alleen rijd in een gewone wedstrijd.
Nooit zweeft mijn fiets over het asfalt of tollen de benen
pijnloos in het rond. Het hoofd gebogen, het aura van
onoverwinnelijkheid is een vage herinnering uit een ver
verleden. Als ik alleen tegen de klok rijd lijkt er wel een knop
om te gaan, die me van blinkende Ferrari verandert in een
roestige Opel Kadet. De geoliede machine komt krakend tot
stilstand door het zand dat tijdrijden heet. En helaas zijn er
nogal wat chrono’s. Bijna elke etappekoers, of het nu in Spanje,
Italië of Frankrijk is, heeft een eenzame helletocht op het
programma staan. En dus hark en zwoeg ik er de laatste tijd
regelmatig op los. Moederziel alleen, tegen mezelf en de klok.
Motivatie te weinig en twijfel teveel.
Vorige week reed ik
op uitnodiging van de organisatoren van de Ronde van Tim Krabbé
de legendarische tijdrit op de Col d’Uglas, bekend uit de
wielerbijbel “De Renner”. De auteur zelf startte een minuut of
vijf vóór me. Uiteraard is hij inmiddels een - weliswaar kwieke
– zestigplusser, maar elke vezel in mijn lijf stond gespannen om
één van mijn grootste jeugdhelden te achterhalen. En jawel, een
kilometer onder de top, op het moment dat normaal gesproken mijn
moraal en benen breken, zag ik de oude krijger voor me rijden.
Ik schakelde een tandje bij, de dijen juichten en de longen
openden zich in volle spanwijdte. Ik vloog de arme schrijver
voorbij en verpletterde het bestaande record. Eindelijk! Genezen
van het tijdritsyndroom! En hoe simpel was de oplossing: een oud
jeugdidool als richtpunt laten vertrekken…
Volgende week
vertrekken we weer richting Spanje voor een etappekoers mét
tijdrit. Ik ben niet bang meer. Ik heb een oproep gedaan aan
Steven Rooks, Marco van Basten, He-Man en Supergrover om me te
helpen aan een toptijd. Ik wrijf in mijn handen. De opvolger van
Erik Breukink is opgestaan.
Reageren? Dat kan in het
gastenboek
of per
e-mail |
20 juni 2005 |
|
Tijd voor een break.
Na 21 koersdagen in de afgelopen maand loopt mijn
Duracelkonijntje op zijn laatste pootjes. Vier weken van
onafgebroken koersen en reizen beginnen hun tol te eisen. Het
afgelopen weekend reden we in Bretagne, sowieso al niet mijn
favoriete deel van Frankrijk. Een proloog en vervolgens enkele
min of meer platte etappes. Ge-wel-dig. De samenvatting:
kalmpjes aan in de proloog, massasprint, groep weg met 2 man van
de ploeg erbij en klassement gemaakt, massasprint en vervolgens
een massasprint. Een mooie generale repetitie voor het Nationaal
Kampioenschap in Rotterdam van volgende week, behalve voor mij.
Ik sta namelijk niet eens aan de start. Na me vorig jaar 5 uur
lang verveeld te hebben op het monotone vlakke parcours, heb ik
dit jaar besloten een weekendje Montpellier met mijn
vriendinnetje in te plannen in plaats van het NK.
Dus terwijl mijn collega's hun lijf en leden riskeren in de
ongetwijfeld levensgevaarlijke massale aankomst op de
Maasboulevard, lig ik op het strand bij Montpellier. Als stil
protest. Met een ijsje en een colaatje binnen handbereik, wel te
verstaan.
Reageren? Dat kan in het
gastenboek
of per
e-mail |
13 juni 2005 |
|
Schreeuwende
koppen in alle Spaanse kranten. Nó al Constitutión! Politici
met de handen in het haar, het Spaanse volk in diepe rouw. Na
het debacle in Frankrijk besloot ook het Nederlandse volk de
Europese Grondwet massaal weg te stemmen. 67 Procent zag een
nieuwe stap richting een inniger samenwerking op Europees niveau
niet zitten. Ter vergelijking: in Spanje stemde 76 procent vóór.
Na de ongelofelijke wederopstanding van de Spaanse economie, met
dank aan de Europese Unie, is het Europese ideaal heilig
verklaard op het Iberisch schiereiland. Diezelfde Unie dient in
zowel Nederland als Frankrijk tegenwoordig echter slechts als
zondebok. De prijzen in de horeca, de boterberg, werkloosheid,
files, hondendrollen op straat en het slechte weer: de
beschuldigende vinger wijst richting Brussel. Vandaar dat de
inwoners van beide landen hebben laten weten voorlopig niks met
enig heilig ideaal te maken willen hebben. Het enige wat we nog
van Spanje willen zijn goedkope zonvakanties en Sinterklaas. Het
gevolg: de Spanjolen voelen zich verraden en zinnen op wraak.
Als wilde stieren in de straten van Pamplona jagen de
Spanjaarden op alles wat Frans of Nederlands is. En uiteraard
reed ik juist afgelopen week een etappekoers in het hart van
pro-Europees Spanje: de Vuelta a Lerida in Catalonië. Een
Nederlander in een Franse ploeg. Hoezo een rode lap?
De
lap werd alleen maar roder toen ik op dag drie de koninginnenrit
van de ronde won. Knarsetandend zagen de besnorde en corpulente
juryleden aan hoe de Spaanse renners één voor één de rol
moesten lossen en toen ik na een helse dag met drie cols van
boven de 2000 meter juichend over de meet kwam, kon de speaker
een hartgrondig “puta madre” niet onderdrukken.
Derhalve
besloot de Spaanse jury me hoogstpersoonlijk te elimineren voor
wat betreft het algemene klassement. Op het moment dat ik
lekreed, zagen ze hun kans schoon. De neutrale materiaalwagen
kwam eerst aanzetten met een achterwiel, terwijl ik met een
voorwiel stond te zwaaien langs de kant van de weg, daarna werd
ik opgescheept met een prehistorisch reservewiel, waarop zelfs
in de tijd van Bahamontes niet meer gekoerst werd. Vervolgens
begaven op zijn minst zes spaken het toen ik mijzelf weer op
gang trok, waardoor ik opnieuw van de fiets moest voor een
wielwissel. Daarna verbood de jury me terug te keren achter de
ploegleiderswagens, zetten enkele Spaanse ploegen zich op kop
van het gedecimeerde peloton en verdween het door mij
vertegenwoordigde rood-wit-blauw uit de top van het klassement.
Simpel maar doeltreffend. Toen ik twintig minuten na de eerste
groep over de streep rolde, stond enkele wedstrijdcommissarissen
handenwrijvend te grijnzen. Dat was één. Nog 15.999.999
kaaskoppen te gaan. |
Update 9 juni Vuelta
a Llerida
JA!! Thijs
heeft etappe 3 van Llerida op zijn naam geschreven! De
voorspelling die ik gister op basis van het profiel deed is
uitgekomen: één groot slagveld.
Wat ik niet had kunnen voorspellen is dat Thijs in deze
schitterende, zware etappe als eerste over de finish zou komen.
Ik kan u - met gevoel voor understatement - mededelen: Thijs is
heel, héél blij! Zondag/ maandag zijn verslag op de site, maar
voorlopig hou ik u hier op de hoogte. In het klassement is hij
met stip naar de 8e plek gestegen. |
6
juni 2005 |
|
Vrijheid
ruikt naar banaan
(Gepubliceerd
in het Leidsch Dagblad 23/05/05)
Wij
hadden vroeger een Alpenkreuzer. Een soort aanhangwagentje,
waarin een opvouwbare tent huisde. Geel en bruin was hij. De
tent. Het duurde minimaal een uur om het onding helemaal uit het
karretje te klappen en als de voorluifel eenmaal in zijn volle
glorie op het campinggras overeind stond, stortte de achtertent
in. Uiteraard onder het donderende gevloek van mijn vader, die
nog steeds nachtmerries heeft van kromme haringen,
levensgevaarlijke scheerlijnen en de beperkte waterbestendigheid
van het tentdoek. In de zijvakjes van het met roest overdekte
aanhangwagentje bevond zich de rest van de onvermijdelijke
kampeerbenodigdheden. Een kleine greep uit het assortiment
martelwerktuigen: sputterende olielampjes, een gammel kookstel,
te kleine pannetjes en prehistorische campingstoeltjes. De
binnentent rook sterk naar verrotte banaan, omdat ik
hoogstpersoonlijk vergeten was aan het eind van een vakantie
mijn verstopte proviand uit de tent te halen, voordat we het
karretje terugbrachten naar de stalling.
Voor
mij stond de Alpenkreuzer echter gelijk aan alle geluk, rijkdom
en vrijheid van de wereld. Eens per jaar trokken we met onze
sleurtent naar het zuiden van Frankrijk, om daar een week of
drie te genieten van alles wat Nederland niet te bieden heeft.
Afgezien van zon, bergen en de mediterrane kust, proef ik de
orangina, de stokbroodjes met “la vache qui rit” en de
kopersmaak van het bruine water in mijn plastic campingbekertje.
Ik ruik de citroenkaarsen, die de hordes muggen leken aan te
trekken in plaats van af te weren en hoor de sprinkhanen in het
hoge gras zingen. Ik voel de warmte van de Franse zon en dommel
weg op het ritme van de botsende jeu-de-boulesballen van de oude
mannetjes op het dorpsplein.
En
uiteraard draait heel Frankrijk in de julimaand maar om één
evenement: de Tour de France. Na enkele zomervakanties was ik
dan ook volledig gehersenspoeld door de gekte van de
Tourkaravaan, ondergedompeld in de romantiek van onherbergzame
cols, de klassementen in l’Equipe en de bolletjes op het shirt
van de beste klimmer. Terwijl we onze tent door de Franse bergen
sleurden, fantaseerde ik urenlang over een mythische wielercarrière.
Een aanmoediging op de weg, een eenzame toerder of een steil
bergpaadje was genoeg om weg te zweven in een fictieve wereld.
Tegenwoordig
woon ik in die wereld. Niet langer fantaseer ik over een
hectische massasprint op de boulevard in Nice of over de
beklimming van de Tourmalet: ik beleef het in real time. Ik ben
wielrenner in Frankrijk. De oude Alpenkreuzer heb ik geruild
tegen een 17e-eeuws appartement in hartje centrum van
Aix-en-Provence. Orangina drink ik elke dag, de “la vache qui
rit” komt me de oren uit en als ik uit het raam over het plein
uitkijk, zie ik de oude Franse mannetjes hun jeu-de-boules
gooien. En soms, in een nostalgische bui, “vergeet” ik een
banaantje enkele dagen uit mijn tas te halen. Voor de
geur. De geur van vrijheid.
Reageren? Dat kan in het
gastenboek of per
e-mail |
|
|