26 mei 2004 |
|
Franse tradities
Deel III : Campanile
Elke coureur
die wel een etappekoers in Frankrijk heeft gereden, kent
ongetwijfeld de Franse hotelketen Campanile. In negen van de
tien gevallen worden de renners ondergebracht in de barakken van
de saaiste en minst innovatieve hotelketen ter wereld. Welk
creatief meesterbrein het heeft bedacht weet ik niet, maar deze
ingenieuze pretletter heeft ervoor gezorgd dat alle
Campanilehotels exact hetzelfde zijn. Elke hotelkamer is een
akelig precieze kopie van elke andere willekeurige hotelkamer in
elke andere willekeurige vestiging in Frankrijk.
Voor wie de luxe
kent deze eenheidsworst nog nooit zelf geproefd te hebben, een
kleine greep uit het assortiment: ten eerste staat elke
Campanile standaard naast de snelweg op het meest troosteloze
industrieterrein, dat er in de wijde omtrek te vinden is. Het
liefst tussen het parkeerterrein van de IKEA en de rokende
schoorsteen van een bruinkoolcentrale in.
Bij entree wacht
immer een structureel overwerkte, hevig transpirerende manager
met een bos sleutels, geflankeerd door zijn altijd ongestelde
werkneemsters, die gekleed in een soort goedkoop schooluniform
met zichtbare tegenzin in recordtempo de kamers (niet)
schoonmaken.
De kamer: je doet de
deur open en kijkt tegen de volgende deur aan. Je bevindt je in
een halletje van ongeveer 20 vierkante centimeter. Totaal
nutteloos en bijzonder lastig om koffers en tassen door te
persen. De inrichting: twee bedden, waarvan de lakens zo strak
om het matras zijn gevouwen, dat je vacuum wordt getrokken, als
je je ertussen probeert te wurmen. Verder een waterkoker, die zo
vaak gebruikt is dat de binnenkant veranderd is in één grote
klomp kalk. Fijn als je melk wilt drinken, maar een kopje thee
of koffie smaakt naar bordkrijt.
De badkamer: de wc
staat zo dicht bij de deur, dat je er onmogelijk op kunt zitten
zonder je knieën ernstig te kneuzen. De douchestraal is zo
ongehoord hard, dat je er moeiteloos de lijm tussen de tegeltjes
mee zou kunnen wegspuiten. En: geen douchegordijn, waardoor de
badkamer steevast binnen enkele secondes verandert in een
natkamer. In Frankrijk wordt je namelijk geacht zittend te
douchen. En dat vertik ik dus. Ik ben geen 6 jaar oud meer. En
trouwens: zittend douchen levert een onoplosbaar dilemma op: als
ik de straal op mijn rug richt, worden mijn benen koud en als ik
mijn benen zandstraal, lopen de koude rillingen over mijn
ruggegraat. Dan maar een zwembad in de badkamer.
De tv: standaard
tien zenders, waarvan er drie alleen films in zwart-zwart en
zonder geluid uitzenden. Verder uiteraard Eurosport (altijd
snooker) en CNN met breaking news: een aanslag in Israël. De
Franse publieke zenders vullen de rest van de beschikbare
ruimte: je kunt jezelf verliezen in eindeloze praatprogramma's
en Lingo op zijn Frans (9-letterwoorden!).
Afgelopen weekeinde
stond de wereld op zijn kop: voorafgaande aan de wedstrijd in
Rumilly werden we ondergebracht in een rustiek en romantisch
familiehotelletje aan de rand van de Alpen. Op het eerste
gezicht een verademing. Het uitzicht vanuit mijn kamer in het
17e-eeuwse gebouw biedt me besneeuwde toppen. Ik open de luiken
en schreeuw uitgelaten "Jodelahiti" naar de twee koeien die
enkele honderden meters verderop tegen een helling staan te
grazen.
Na een halfuur slaat
mijn stemming echter om en verandert het pittoreske kasteeltje
in mijn ogen langzaam maar zeker in een oude bouwval.
De romantiek van het
kleine familiehotelletje met zijn krakende bedden is op de dag
voor de wedstrijd en met een luid snurkende mannelijke
ploeggenoot op de kamer ver te zoeken.
De televisie geeft
in het geheel geen respons, hoe hard ik er ook met mijn vlakke
hand op ram. "Geen signaal meneer, we zitten in de bergen", legt
het kamermeisje me uit. Teneergeslagen kijk ik naar het van de
muur bladderende behang. Het water uit de kraan is bruin en de
douche ijskoud. Er begint iets in me te knagen. Ik verlang naar
een kopje bordkrijt. Naar 9-letterwoorden Lingo en een
snoeiharde douchestraal op mijn kop. Naar de chagrijnige
kamermeisjes en de geur van de bruinkoolcentrale. Ik pink een
traantje weg en haal mijn neus op. Ik heb heimwee. Heimwee naar
de Campanile... |
24 mei 2004 |
|
1e overwinning in
klassieker: Sprintertje
Mijn broertje noemde
mij van de week voor de grap Petacchi, wijzend op het feit dat
ik mijzelf in de Vuelta a Madrid enigszins wist te plaatsen in
de massasprint. Dit is uiteraard een vergelijking die aan alle
kanten mank gaat. Het woord strijkijzer is immers speciaal voor
mij uitgevonden. Waar een echte sprinter zichzelf binnen 100
meter volledig lanceert, heb ik op zijn minst een startbaan
nodig om de teller boven de 55 te krijgen.
Echter, het lijkt
erop dat er zich een kleine metamorfose in mij heeft afgespeeld.
Nadat ik in Madrid, zonder echt met overtuiging mee te doen,
mezelf reeds redelijk van voren kon handhaven, werd ik afgelopen
donderdag zowaar 4e in de pelotonssprint. Wat is nu 4e
in de pelotonssprint, hoor ik u zichzelf afvragen? Welnu, niks
natuurlijk, maar vergeleken met de lachwekkend slechte sprintjes
die ik eerder in het jaar op de weg legde, al een enorme
vooruitgang.
Goed, de clou van
dit verhaal: ik heb gisteren gewonnen door mijn medevluchter in
de sprint te verslaan. Dik. Niet op de foto. Minimaal 3 lengtes
voorsprong. Ik was zo verbaasd, dat ik vergat mijn armen de
lucht in te steken bij het passeren van de meet. Eerste
klassieke overwinning is binnen. In een sprint à deux. Ik moet
er wel bij zeggen, dat deze sprint plaatsvond na een bijzonder
zware wedstrijd, waarin we 7 keer dezelfde muur moesten
beklimmen. Aanvankelijk waren de benen bijzonder matig (voor de
verandering), maar na een beklimming of 4 begon de modder in
mijn kuiten te veranderen in goud en in de laatste ronde reden
we doodsimpel weg van de rest. Waarna ik hem in de sprint
versloeg. In de sprint. Of had ik dat al gezegd?
Toen ik thuiskwam
zag ik Petacchi maar weer eens winnen in de Giro op de
televisie. Ik knikte goedkeurend naar hem. Collega’s onder
elkaar. |
17 mei 2004 |
|
Verschillende
landen, verschillende manier van koersen. Waar het in Nederland
gebruikelijk is als een komeet te vertrekken, is het in Italië
welhaast verboden het buitenblad te gebruiken in de eerste
koershelft. De Fransen maken van de wedstrijd één groot
demarragefestival en aan de Belgische koersstijl is überhaupt
geen touw vast te knopen.
Afgelopen week heb
ik kennis gemaakt met wielrennen op z’n Spaans in de Vuelta a
Madrid. De 10 geboden op het Iberisch schiereiland:
-
1 Wanneer de weg
omhoog loopt, dient er verplicht door 100 man tegelijk te
worden gedemarreerd, hoe lang de stijging ook duurt.
-
2 Deze
spetterende aanval moet gevolgd worden door een imitatie van
een achteruitrijdende vrachtwagen. Dat wil zeggen: 500 meter
na de demarrage dient de renner volledig stil te vallen en
het volgende geluid voort te brengen: TUUT-TUUT-TUUT-TUUT.
-
3 Het
ploegenklassement gaat voor alles.
-
4 In geval van
waaiervorming is het streng verboden op de kant van de weg
te rijden: een marge van minimaal een halve meter tot de
graskant dient te worden aangehouden.
-
5 Bochten zijn
levensgevaarlijk: volle bak in de ankers bij elke kromming
van de weg dus.
-
6 Elke etappe
dient uit te lopen op een massasprint, dus rijden alle
ploegen de laatste 50 kilometer kop over kop om de eventueel
ontsnapte renners terug te halen, ongeacht het feit dat een
ploeg geen sprinter heeft, geen belangen in het klassement
heeft of reeds vertegenwoordigd is in de kopgroep.
-
7 Renners die
gelost worden, grijpen simpelweg een motor of
ploegleiderswagen vast om terug te komen.
-
8 Regel 7 geldt
niet voor buitenlanders: die worden simpelweg uit koers
gehaald wegens wedstrijdvervalsing.
-
9 De finale van
elke etappe dient te worden verreden op een weg met een
maximumaantal aan hobbels, rotondes, bochten en
verkeersdrempels.
-
10 Na afloop
worden slechts de buitenlandse renners opgeroepen voor de
dopingcontrole.
Het resultaat van
deze manier van koersen: 2 keer teruggepakt op minder dan 5
chilometros de la meta, 3 massasprints met een uitgedund peloton
en slechts ereplaatsen: 12e, 17e, 21e.
Aan de tijdrit op de tweede dag hoef ik geen woorden vuil te
maken. De derde etappe eindigde op de Navacerrada (1800 meter).
Op de eerste col van de dag moest ik mijn traditioneel
afgrijselijk slechte benen aan het begin van elke wedstrijd
echter bekopen met een plaats in de tweede groep om vervolgens
de eveneens traditionele inhaalrace af te sluiten met een 26e
plaats in de etappe en het klassement. Bijzonder hatelijke
gewoonte van me, die blokkerende startmotor, gezien het feit dat
ik de slotklim op 10 seconden na net zo snel beklom als de
winnaar.
Conclusie: ik heb
het gevoel dat ik met mijn hoofd tegen een glazen plafond stoot.
Ik blijf maar 11e, 12e, 16e
worden. Echter, de benen beginnen na een mindere periode weer
beter te worden, dus het kan niet lang meer duren voordat die
glazen plaat in scherven uiteenspat. |
11 mei 2004 |
|
Franse Tradities
Deel II: Het Ontbijt
Ontbijten in
Frankrijk is een vak apart. Het petit-déjeuner is daadwerkelijk
ook erg petit, gezien het feit dat de gemiddelde Fransoos tegen
twaalven een warme en copieuze maaltijd nuttigt. Het ontbijt
bestaat dan ook in feite slechts uit een beperkt aantal
componenten. Onmisbaar: stokbrood en koffie. Het stokbrood wordt
besmeerd met boter en honing of jam en vervolgens in de koffie
gedoopt. De koffie bevindt zich speciaal voor dit dope doel dan
ook in een schaal. Kopjes en mokken zijn tijdens de ochtenduren
strikt verboden. De domme Nederlander die ’s ochtends de hele
onbijtzaal in het hotel overhoop haalt op zoek naar een kopje om
zijn thee in te schenken, wordt dan ook in 9 van de 10 gevallen
vriendelijk doch dringend gesommeerd zijn thee in een bakje te
gieten. Wat ik persoonlijk bijzonder onhandig vindt, aangezien
er geen oortje aan een bakje of schaal zit.
Als die domme
Nederlander vervolgens zijn müesli – zelf van huis meegebracht –
in eenzelfde schaaltje poneert is het hek helemaal van de dam:
müesli in een schaaltje: hoe verzin je het? Doet-ie er ook nog
yoghurt bij: weet hij dan niet dat dat slecht voor de lever is?
Hoofdschuddend zien
de Franse onbijtgoeroes het tafereel aan. Rare jongens, die
Nederlanders… |
9
mei 2004 |
|
Ingeblikt.
Afgemaakt. Uiteengereten. Geëlimineerd. Uitgeroeid.
De rol van AVC
Aix-en-Provence in de Coupe de France van 2004 is uitgespeeld.
In de derde manche van het jaar, Tarbes – Sauveterre, slaagde de
groen-zwarte dropveterbrigade erin welgeteld 0 punten te scoren.
Of nee, laat me het even narekenen: 0+0+0+0+0+0+0+0= ja, toch 0.
NUL. NAKKES. NADA. NIENTE. ZERO.
Een kleine
samenvatting van deze geweldige dag:
Nadat het
rookgordijn van de eerste aftastende schermutselingen halfweg
koers was opgetrokken, bevond ik mij in een omvangrijk peloton
van zo’n 65 man. Als enige Aixois. Naderhand wist men mij te
vertellen dat 6 van de 8 gestarte schuimbanaantjes reeds na 30
kilometer ervoor hadden gekozen de rest van het traject per
bezemwagen af te leggen (blijft je fiets tenminste schoon),
terwijl de zevende per ambulance werd afgevoerd na een valpartij
tijdens de neutralisatie. Zo werd het dus een eenzame dag voor
me. Gelukkig droeg mijn fiets eveneens een steentje bij aan deze
florissante stand van zaken: na 80 kilometer besloot het
balhoofd het voor gezien te houden en was ik gedwongen de rest
van de wedstrijd van links naar rechts over de weg slingerend af
te maken.
In de finale
gebeurde het onvermijdelijke: het begon te regenen. Hagelstenen
en demarrages. En gezien het feit dat ik de enige
HARIBO-werknemer in de groep was, kreeg ik de ondankbare taak
met alles mee te springen. Dit hield ik vol tot 10 kilometer
voor de finish, toen een groep van 5 wegreed zonder mij en
uiteraard was het meteen gebeurd.
Als bonus “sprintte”
ik vervolgens naar een 31e plek, met als gevolg dat
ik de weddenschap met de voorzitter van AVC Aix (dat ik punten -
eerste 30 - zou halen) ook nog eens verloor. Kost me een
etentje, maar dat kan ik vast wel betalen van het prijzengeld
van gisteren…
Goed, de conclusie:
topdag gehad. Echt een topdag… |
3
mei 2004 |
|
Suiker
Dames en heren, het is officieel: ik ben van suikergoed. Ik
smelt namelijk als het regent.
De uitleg: te mager. Eerlijk gezegd geloofde ik er nooit zo in.
Renners die in het verleden klaagden over blokkerende spieren,
bevroren vingers en zwarte tenen schaarde ik zonder uitzondering
in de categorie zeikerds, mietjes en sissyboys. Welnu, deze club
heeft sinds afgelopen week een nieuw lid: ondergetekende.
De Ruban Granitier Breton wordt verreden in Bretagne en zoals
eenieder, die er wel eens is geweest, weet: het regent er
altijd. En als het niet regent, dan stort het. Bretagne ligt dan
ook erg dicht bij Engeland. Een dergelijk weertype tijdens de
koers zorgde er twee volle koersdagen lang voor dat ik mij in
een zwembad waande. Of liever gezegd: een poolzee. Maar waar
ijsberen, zeehonden en walvissen onder hun huid kunnen teren op
menig vetrol, worden mijn spieren momenteel slechts beschermd
door een dun laagje huid, kleren en tijgerbalsem. Wat dus
rijkelijk onvoldoende bleek en resulteerde in het feit dat ik 2
dagen lang als een pannenkoek in de rondte fietste en het
peloton niet kon volgen. Met het schaamrood op de bibberende
kaken.
Wat betreft de uitslagen: daar kan ik heel kort over zijn. De 2
redelijk droge dagen met een aankomstcircuit met een heuvel erin
waren o.k.: 9e en 11e. En de uitslag van de dopingcontrole de
laatste dag (om 6 uur 's ochtends: de klootzakken!): een
hematocriet van 46,7. Niet slekt eh? De ijzerproblemen zijn dus
verleden tijd.
Rest de conclusie van de hele week: ik ben een mooiweerfietser
geworden. Woorden als bikkel, Flandrien of stoemper zijn niet
(meer) op mij van toepassing. Ik buig het hoofd... |
|
|