Thijs Zonneveld

Home   Biografie   Nieuws   Uitslagen   Programma   Poll   Links   Gastenboek

Nieuwsindex 2005    Nieuwsindex 2004    Nieuwsindex 2003

31 mei 2005  

Jacky Durand

Jarenlang bestond er in de Tour de France zoiets als de rode rugnummers. Bedacht vóór en dóór de Fransen, uiteraard. Bij gebrek aan Franse (rit)overwinningen vonden de marketinggoeroes van de Tour een speciale Jacky Durand-prijs uit: die van meest aanvallende renner. En dus reed Dudu dagenlang, vaak alleen, voor het peloton uit. Zelden succesvol.

Ik moest er altijd om lachen. Rode rugnummers. De poedelprijs. Afgelopen zondag stond ik echter zelf op het podium van de Vuelta a Navarra schaapachtig te lachen in de trui van de meest aanvallende renner van de ronde. De Spaanse versie van de prijs voor de grootste Jacky Durand van de week. Nadat ik door een bedorven Spaanse koffie – consequentie: een dag kotsen, lossen en 23 minuten verliezen - mijn klassement in de tweede etappe in rook had zien opgaan, restte me nu eenmaal slechts één methode om mijn Vuelta goed te maken: aanvallen. Helaas kreeg ik het voor elkaar me twee keer in de laatste kilometer te laten bijhalen, waardoor ik slechts enkele ereplaatsen op mijn conto kon schrijven. De Spaanse jury vond mijn optreden blijkbaar dermate sneu, dat ze me de prijs voor de Combitivitad toekenden. Hoera. En dus stond ik een kwartier nadat ik op knullige wijze de slotetappe had verloren op het podium te stuntelen met een enorme beker, bloemen en een trui. “Allez Jacky!” riep een ploegmaat grijnzend, terwijl ik gekust werd door de rondemissen. Uit alle macht probeerde ik een glimlach uit mijn vermoeide en teleurgestelde hoofd te trekken. Een oorwurm zou het ongetwijfeld beter gedaan hebben.

Reageren? Dat kan in het gastenboek of per e-mail

16 mei 2005  

Thijs reed afgelopen weekend de Tour du Chablais. Na een apocalyptische (ijsregens) openingsetappe, waarin Thijs zich zowaar voorin wist te handhaven, reed hij in de slotetappe lange tijd virtueel aan de leiding. Vlak onder de top van de laatste col werd hij echter teruggepakt doordat enkele ploegen de handen ineensloegen. In de sprint van een omvangrijke groep werd hij uiteindelijk 12e. Het nieuws van afgelopen week was echter dat zijn  fiets gestolen werd. En daar was de ploegleiding uiteraard minder blij mee.

De wielrenner zonder fiets

Ik staarde naar de lege plek. Het kapotgeknipte slot bungelde aan het hek. Ik knipperde met mijn ogen. Vanuit de diepste spelonken van mijn hersenstam begon het besef naar de oppervlakte te borrelen. Mijn fiets was weg. Op de plaats waar ik enkele minuten geleden mijn trouwe vriend had vastgeklonken, bevond zich nu slechts lucht. De leegheid schokte me. Zonder twijfel was het de leegste plek op aarde. Sterker nog: van het heelal. Ik had zojuist een zwart gat ontdekt.

Ik moet er minutenlang gestaan hebben. Bevroren, versteend: de computer gecrasht door virus met een enorme schaar. Mijn comateuze toestand werd doorbroken door de mederwerkster van de supermarkt die me op mijn schouder tikte en vroeg of ik wel in orde was. In orde? In orde? IN ORDE??? In mijn bovenkamer ontstond kortsluiting. Als een volslagen losgeslagen wildeman begon ik paniekerig in de rondte te rennen, ondertussen aan iedereen vragend of ze iets gezien hadden van deze uiterst lafhartige diefstal. De fiets van een wielrenner stelen. Zijn bestaansrecht. Het fundament van zijn leven. De grond onder zijn voeten. De sokkel van zijn standbeeld op brute wijze weggeslagen. Ik brak. Zeeg ineen, sloeg mezelf voor mijn hoofd. Hoe had ik ooit zo naïef kunnen zijn mijn futuristische racepaard een seconde alleen te laten. Een gebroken man. Beroofd van zijn enige materiële bezit wat ertoe deed.

Na een halfuur stond ik op, deed het net gekochte doosje abrikozen in mijn zak en ging naar huis. Lopend. Als een wielrenner zonder fiets.

Reageren? Dat kan in het gastenboek of per e-mail

9 mei 2005  

Het spel en de knikkers

Ik herinner me de start van mijn eerste klassieker van mijn wielerleven. De Ster van Zwolle. Twee graden boven nul, miezerregen. Drie kwartier voor het startschot posteerde ik mijn fiets op de streep. Schichtig keek ik in de rondte: ik was de eerste. De rest van het peloton zat in nog in de behaaglijk warme kleedkamers, dronk een kop koffie in een naburig café of babbelde met de aanwezige aanhang. Alsof er niet binnen het uur gestart moest worden. “Ha”, dacht ik bij mezelf, “die staan straks allemaal achter me!” Ik gniffelde.

De daaropvolgende drie kwartier leken minimaal drie jaar te duren. Kletsnat, het kippenvel op de benen en de hartslag reeds ver boven mijn omslagpunt. Het stadium zenuwachtig was ik allang gepasseerd. De nervositeit was omgeslagen in een soort koorts. Toen ik de man met het startpistool zag, moest ik bijna kotsen. Knoop in mijn maag, zenuwen in mijn keel, Parkinson in de rest van mijn ledematen. De tijd kroop voorbij. Vijf minuten voor de start druppelden de andere coureurs één voor één het startzone in. Uiteraard stelden ze zich ná de startstreep op, waardoor ik mijn aanvankelijke pole-position in no-time zag veranderen in een troosteloze plaats in het achterveld. Van de wedstrijd weet ik niets of nauwelijks iets meer, behalve dat ik in een soort van trance het wiel vóór me trachtte te volgen. Pas toen ik een paar uur later onder de douche stond, begon mijn lichaam zich te ontspannen en verdwenen de zenuwen.

Tegenwoordig zijn stress en nervositeit vage herinneringen uit de prehistorie. Nooit meer een knoop in mijn maag, de zenuwen gieren niet langer door mijn keel en mijn handen trillen alleen nog maar door de kou. Voordat ik naar Frankrijk verhuisde, had ik mijn stresskipverleden reeds achter me gelaten, maar sinds ik in een mediterrane omgeving woon, heeft het mañaña mañaña-virus zich definitief in mijn systeem genesteld. Als onder de invloed van een gigantische kater slenter ik voor de wedstrijd in het rond, sluit enkele minuten voor de start achteraan in het peloton aan en geeuw nog eens flink als we op gang worden geschoten. Gezien het feit dat driekwart van het Franse peloton eenzelfde houding heeft aangenomen, is het eerste wedstrijduur gemiddeld tien keer zo rustig en honderd keer zo veilig als in Nederland. Helaas gaat dit sprookje niet altijd op. Drie keer per jaar is het complete oorlog: de wedstrijden voor de Franse topcompetitie. Als buitenlander heb ik de grootste moeite het verschil te zien tussen een “normale” grote klassieker en een topcompetitiekoers, maar alle Fransozen hebben al weken van tevoren het kippenvel op de benen staan. Mijn ploegleider probeerde me het belang van de wedstrijd uit te leggen aan de hand van een warrig verhaal over sponsoren, geld, prestige en de pers. Toen het spuug in zijn mondhoeken zodanig begon op te hopen, dat het slijm over zijn kin droop en de zenuwtic in zijn oog angstaanjagende vormen aannam, drukte ik hem op het hart dat ik het helemaal begreep en wenkte de soigneur dat hij de reeds klaarliggende valiuminjectie als de bliksem tevoorschijn moest toveren.

Het principe van de puntentelling is bijzonder simpel: de eerste dertig renners scoren punten en welke ploeg na drie wedstrijden de meeste knikkers heeft verzameld, mag zich kampioen van Frankrijk noemen. Alle Franse ploegen staan in deze wedstrijdserie dan ook met hun beste renners aan de start. De eerste koers vond plaats in de uitlopers van de Pyreneëen, met een helse finale, waarin enkele muren beklommen moesten worden. Het vooruitzicht van dit zware aankomstcircuit, de immense belangen en de strikte ploegorders leidden tot een draak van een wedstrijd: in de geest van de Amstel Gold Race reden we 140 kilometer aan 35 in het uur in het rond, slechts opgeschrikt door talloze valpartijen. Pas op 25 kilo’s van de arrivée werd de lont in het kruitvat gestoken en in het zicht van de aankomst bleven de sterkste 13 renners over. Met de puntentelling in mijn achterhoofd dacht ik nog heel even behoudend te koersen om me in de sprint mee te laten glijden naar de 6e of 7e plaats, maar mijn oerinstinct overwon. Ik viel bij de eerste de beste gelegenheid aan, kreeg anderhalve meter voorsprong en op 300 meter voor de finish werd ik door de hele groep overstoken en moest genoegen nemen met een eervolle 12e plaats. Het spel gespeeld, mijn uppies verloren, maar wel gegokt op de enige knikker die telt: de overwinning.

Reageren? Dat kan in het gastenboek of per e-mail

3 mei 2005  

Geen koers 

Zondagochtend. Ik word wakker met een schreeuw, sla wild om me heen en tast naar het lichtknopje. “Ik ben te laat, ik ben te laat!” roep ik. Slaperig kijkt Marlies me aan. “Doe je ogen dicht en lig stil idioot”, zegt ze, “je hebt vrij vandaag.” En met een zucht draait ze zich nog een keer om.

Het lukt me niet meer om in slaap te komen. Ik mis iets. Mijn spieren staan strakgespannen, mijn adrenalineniveau is drie keer zo hoog als normaal en mijn hart klopt in mijn keel. Na tien minuten draaien in mijn bed, werp ik de dekens van me af en begin door het appartement te dwalen. Onrustig betast ik mijn fiets, die net als ik in de startblokken lijkt te staan om in actie te komen. Ik doorzoek mijn tas, controleer of ik mijn helm en wedstrijdschoenen wel heb ingepakt. Ik schrik als ik de stoppels op mijn benen voel. Vergeten te scheren! Ik raak in paniek, schud Marlies wakker en sla de meest onzinnige wartaal uit in een poging mijn gemoedstoestand uit te leggen. Verder dan “Koers!Stoppels!ScherenTe laat!Fiets!Inpakken!Moet weg!” kom ik niet. Nogmaals slaakt ze een diepe zucht en als een schooljuf, die een kleuter de les leest, doet ze me langzaam en nauwkeurig uit te doeken dat er geen koers is dit weekend. Geen wedstrijd. Dus geen adrenaline, geen nervositeit, geen noodzaak om met gladgeschoren benen, een ingepakte fietstas en een blinkend ros te staan popelen om af te reizen naar het startschot. Vandaag is er niets. Noppes. Nakkes. Nada.

Daar sta ik dan. Halfnegen, zondagmorgen: tandenborstel in de mond, de ene voet gestoken in een wielerschoen, de andere in een slipper. Fietstas op de rug, scheermesje in de hand en een bidon dorstlesser in de binnenzak van mijn AVC Aix-bodywarmer. Langzaam begint de boodschap tot me door te dringen. In tegenstelling tot wat alle cellen in mijn lichaam roepen, eisen en voorbereiden, zal ik vandaag geen rugnummers op mijn shirt spelden. Een vrij weekend. Met zachte, doch dwingende hand begeleidt mijn weldenkende en geduldige wederhelft me terug naar de slaapkamer, trekt de schoenen van mijn voeten en stopt me in. “Vandaag doe je lekker rustig aan.” Ze kijkt me zo streng aan. Ik sla mijn ogen neer en knik. Een uur lang proberen mijn hersenen mijn lichaam wijs te maken dat ik vandaag rust heb, met de benen op de bank naar een slappe Franse film ga kijken of op het terras voor de deur de zondageditie van L’Équipe lees.

Na een uur geven mijn hersenen het op en geeft mijn brein zich over aan mijn instinct. Als Marlies vijf minuutjes weg is om een baguetje te halen bij de boulangerie om de hoek, spring ik uit bed, gris mijn wielerkloffie bij elkaar, vul mijn bidons en vlucht het huis uit. Mijn fiets rent als een steigerend paard achter me aan. Vrij! Mijn benen juichen, mijn longen openen zich in volle spanwijdte en mijn stalen ros hinnikt.

Vijf uur beul ik mezelf af. Ik doe wedstrijdjes met iedere auto, scooter of wandelaar die ik tegenkom. Ik becommentarieer mijn eigen koers. Eerst stilletjes, in mijn hoofd, maar na een uur of wat hardop, schreeuwend bijna. Het schuim staat op mijn mond en mijn ogen tollen in mijn kassen. Verbijsterd kijken mijn medeweggebruikers me aan. In hartje Aix pers ik een ultieme sprint uit mijn tenen, waarbij ik enkele toeristen, een kinderwagentje en een fruitkraam overhoop rij. “TU ES FOU?!” schreeuwt de marktkoopman me na, terwijl zijn sinaasappels over het plein rollen. Wie is er nu gek, denk ik: op straat lopen tijdens een koers? 

Reageren? Dat kan in het gastenboek of per e-mail