31
mei 2005 |
|
Jacky Durand
Jarenlang bestond er
in de Tour de France zoiets als de rode rugnummers. Bedacht vóór
en dóór de Fransen, uiteraard. Bij gebrek aan Franse
(rit)overwinningen vonden de marketinggoeroes van de Tour een
speciale Jacky Durand-prijs uit: die van meest aanvallende
renner. En dus reed Dudu dagenlang, vaak alleen, voor het
peloton uit. Zelden succesvol.
Ik moest er altijd
om lachen. Rode rugnummers. De poedelprijs. Afgelopen zondag
stond ik echter zelf op het podium van de Vuelta a Navarra
schaapachtig te lachen in de trui van de meest aanvallende
renner van de ronde. De Spaanse versie van de prijs voor de
grootste Jacky Durand van de week. Nadat ik door een bedorven
Spaanse koffie – consequentie: een dag kotsen, lossen en 23
minuten verliezen - mijn klassement in de tweede etappe in rook
had zien opgaan, restte me nu eenmaal slechts één methode om
mijn Vuelta goed te maken: aanvallen. Helaas kreeg ik het voor
elkaar me twee keer in de laatste kilometer te laten bijhalen,
waardoor ik slechts enkele ereplaatsen op mijn conto kon
schrijven. De Spaanse jury vond mijn optreden blijkbaar dermate
sneu, dat ze me de prijs voor de Combitivitad toekenden. Hoera.
En dus stond ik een kwartier nadat ik op knullige wijze de
slotetappe had verloren op het podium te stuntelen met een
enorme beker, bloemen en een trui. “Allez Jacky!” riep een
ploegmaat grijnzend, terwijl ik gekust werd door de rondemissen.
Uit alle macht probeerde ik een glimlach uit mijn vermoeide en
teleurgestelde hoofd te trekken. Een oorwurm zou het
ongetwijfeld beter gedaan hebben.
Reageren? Dat kan in het
gastenboek of per
e-mail |
16 mei 2005 |
|
Thijs reed afgelopen
weekend de Tour du Chablais. Na een apocalyptische (ijsregens)
openingsetappe, waarin Thijs zich zowaar voorin wist te
handhaven, reed hij in de slotetappe lange tijd virtueel aan de
leiding. Vlak onder de top van de laatste col werd hij echter
teruggepakt doordat enkele ploegen de handen ineensloegen. In de
sprint van een omvangrijke groep werd hij uiteindelijk 12e. Het
nieuws van afgelopen week was echter dat zijn fiets
gestolen werd. En daar was de ploegleiding uiteraard minder blij
mee.
De wielrenner zonder fiets
Ik staarde naar de
lege plek. Het kapotgeknipte slot bungelde aan het hek. Ik
knipperde met mijn ogen. Vanuit de diepste spelonken van mijn
hersenstam begon het besef naar de oppervlakte te borrelen. Mijn
fiets was weg. Op de plaats waar ik enkele minuten geleden mijn
trouwe vriend had vastgeklonken, bevond zich nu slechts lucht.
De leegheid schokte me. Zonder twijfel was het de leegste plek
op aarde. Sterker nog: van het heelal. Ik had zojuist een zwart
gat ontdekt.
Ik moet er
minutenlang gestaan hebben. Bevroren, versteend: de computer
gecrasht door virus met een enorme schaar. Mijn comateuze
toestand werd doorbroken door de mederwerkster van de supermarkt
die me op mijn schouder tikte en vroeg of ik wel in orde was. In
orde? In orde? IN ORDE??? In mijn bovenkamer ontstond
kortsluiting. Als een volslagen losgeslagen wildeman begon ik
paniekerig in de rondte te rennen, ondertussen aan iedereen
vragend of ze iets gezien hadden van deze uiterst lafhartige
diefstal. De fiets van een wielrenner stelen. Zijn
bestaansrecht. Het fundament van zijn leven. De grond onder zijn
voeten. De sokkel van zijn standbeeld op brute wijze
weggeslagen. Ik brak. Zeeg ineen, sloeg mezelf voor mijn hoofd.
Hoe had ik ooit zo naïef kunnen zijn mijn futuristische
racepaard een seconde alleen te laten. Een gebroken man. Beroofd
van zijn enige materiële bezit wat ertoe deed.
Na een halfuur stond
ik op, deed het net gekochte doosje abrikozen in mijn zak en
ging naar huis. Lopend. Als een wielrenner zonder fiets.
Reageren? Dat kan in het
gastenboek of per
e-mail |
9
mei 2005 |
|
Het spel en de knikkers
Ik herinner me de
start van mijn eerste klassieker van mijn wielerleven. De Ster
van Zwolle. Twee graden boven nul, miezerregen. Drie kwartier
voor het startschot posteerde ik mijn fiets op de streep.
Schichtig keek ik in de rondte: ik was de eerste. De rest van
het peloton zat in nog in de behaaglijk warme kleedkamers, dronk
een kop koffie in een naburig café of babbelde met de aanwezige
aanhang. Alsof er niet binnen het uur gestart moest worden.
“Ha”, dacht ik bij mezelf, “die staan straks allemaal achter
me!” Ik gniffelde.
De daaropvolgende
drie kwartier leken minimaal drie jaar te duren. Kletsnat, het
kippenvel op de benen en de hartslag reeds ver boven mijn
omslagpunt. Het stadium zenuwachtig was ik allang gepasseerd. De
nervositeit was omgeslagen in een soort koorts. Toen ik de man
met het startpistool zag, moest ik bijna kotsen. Knoop in mijn
maag, zenuwen in mijn keel, Parkinson in de rest van mijn
ledematen. De tijd kroop voorbij. Vijf minuten voor de start
druppelden de andere coureurs één voor één het startzone in.
Uiteraard stelden ze zich ná de startstreep op, waardoor ik mijn
aanvankelijke pole-position in no-time zag veranderen in een
troosteloze plaats in het achterveld. Van de wedstrijd weet ik
niets of nauwelijks iets meer, behalve dat ik in een soort van
trance het wiel vóór me trachtte te volgen. Pas toen ik een paar
uur later onder de douche stond, begon mijn lichaam zich te
ontspannen en verdwenen de zenuwen.
Tegenwoordig zijn
stress en nervositeit vage herinneringen uit de prehistorie.
Nooit meer een knoop in mijn maag, de zenuwen gieren niet langer
door mijn keel en mijn handen trillen alleen nog maar door de
kou. Voordat ik naar Frankrijk verhuisde, had ik mijn
stresskipverleden reeds achter me gelaten, maar sinds ik in een
mediterrane omgeving woon, heeft het mañaña mañaña-virus
zich definitief in mijn systeem genesteld. Als onder de invloed
van een gigantische kater slenter ik voor de wedstrijd in het
rond, sluit enkele minuten voor de start achteraan in het
peloton aan en geeuw nog eens flink als we op gang worden
geschoten. Gezien het feit dat driekwart van het Franse peloton
eenzelfde houding heeft aangenomen, is het eerste wedstrijduur
gemiddeld tien keer zo rustig en honderd keer zo veilig als in
Nederland. Helaas gaat dit sprookje niet altijd op. Drie keer
per jaar is het complete oorlog: de wedstrijden voor de Franse
topcompetitie. Als buitenlander heb ik de grootste moeite het
verschil te zien tussen een “normale” grote klassieker en een
topcompetitiekoers, maar alle Fransozen hebben al weken van
tevoren het kippenvel op de benen staan. Mijn ploegleider
probeerde me het belang van de wedstrijd uit te leggen aan de
hand van een warrig verhaal over sponsoren, geld, prestige en de
pers. Toen het spuug in zijn mondhoeken zodanig begon op te
hopen, dat het slijm over zijn kin droop en de zenuwtic in zijn
oog angstaanjagende vormen aannam, drukte ik hem op het hart dat
ik het helemaal begreep en wenkte de soigneur dat hij de reeds
klaarliggende valiuminjectie als de bliksem tevoorschijn moest
toveren.
Het principe van de
puntentelling is bijzonder simpel: de eerste dertig renners
scoren punten en welke ploeg na drie wedstrijden de meeste
knikkers heeft verzameld, mag zich kampioen van Frankrijk
noemen. Alle Franse ploegen staan in deze wedstrijdserie dan ook
met hun beste renners aan de start. De eerste koers vond plaats
in de uitlopers van de Pyreneëen, met een helse finale, waarin
enkele muren beklommen moesten worden. Het vooruitzicht van dit
zware aankomstcircuit, de immense belangen en de strikte
ploegorders leidden tot een draak van een wedstrijd: in de geest
van de Amstel Gold Race reden we 140 kilometer aan 35 in het uur
in het rond, slechts opgeschrikt door talloze valpartijen. Pas
op 25 kilo’s van de arrivée werd de lont in het kruitvat
gestoken en in het zicht van de aankomst bleven de sterkste 13
renners over. Met de puntentelling in mijn achterhoofd dacht ik
nog heel even behoudend te koersen om me in de sprint mee te
laten glijden naar de 6e of 7e plaats,
maar mijn oerinstinct overwon. Ik viel bij de eerste de beste
gelegenheid aan, kreeg anderhalve meter voorsprong en op 300
meter voor de finish werd ik door de hele groep overstoken en
moest genoegen nemen met een eervolle 12e plaats. Het
spel gespeeld, mijn uppies verloren, maar wel gegokt op de enige
knikker die telt: de overwinning.
Reageren? Dat kan in het
gastenboek of per
e-mail |
3
mei 2005 |
|
Geen koers
Zondagochtend. Ik
word wakker met een schreeuw, sla wild om me heen en tast naar
het lichtknopje. “Ik ben te laat, ik ben te laat!” roep ik.
Slaperig kijkt Marlies me aan. “Doe je ogen dicht en lig stil
idioot”, zegt ze, “je hebt vrij vandaag.” En met een zucht
draait ze zich nog een keer om.
Het lukt me niet
meer om in slaap te komen. Ik mis iets. Mijn spieren staan
strakgespannen, mijn adrenalineniveau is drie keer zo hoog als
normaal en mijn hart klopt in mijn keel. Na tien minuten draaien
in mijn bed, werp ik de dekens van me af en begin door het
appartement te dwalen. Onrustig betast ik mijn fiets, die net
als ik in de startblokken lijkt te staan om in actie te komen.
Ik doorzoek mijn tas, controleer of ik mijn helm en
wedstrijdschoenen wel heb ingepakt. Ik schrik als ik de stoppels
op mijn benen voel. Vergeten te scheren! Ik raak in paniek,
schud Marlies wakker en sla de meest onzinnige wartaal uit in
een poging mijn gemoedstoestand uit te leggen. Verder dan
“Koers!Stoppels!ScherenTe laat!Fiets!Inpakken!Moet weg!” kom ik
niet. Nogmaals slaakt ze een diepe zucht en als een schooljuf,
die een kleuter de les leest, doet ze me langzaam en nauwkeurig
uit te doeken dat er geen koers is dit weekend. Geen wedstrijd.
Dus geen adrenaline, geen nervositeit, geen noodzaak om met
gladgeschoren benen, een ingepakte fietstas en een blinkend ros
te staan popelen om af te reizen naar het startschot. Vandaag is
er niets. Noppes. Nakkes. Nada.
Daar sta ik dan.
Halfnegen, zondagmorgen: tandenborstel in de mond, de ene voet
gestoken in een wielerschoen, de andere in een slipper. Fietstas
op de rug, scheermesje in de hand en een bidon dorstlesser in de
binnenzak van mijn AVC Aix-bodywarmer. Langzaam begint de
boodschap tot me door te dringen. In tegenstelling tot wat alle
cellen in mijn lichaam roepen, eisen en voorbereiden, zal ik
vandaag geen rugnummers op mijn shirt spelden. Een vrij weekend.
Met zachte, doch dwingende hand begeleidt mijn weldenkende en
geduldige wederhelft me terug naar de slaapkamer, trekt de
schoenen van mijn voeten en stopt me in. “Vandaag doe je lekker
rustig aan.” Ze kijkt me zo streng aan. Ik sla mijn ogen neer en
knik. Een uur lang proberen mijn hersenen mijn lichaam wijs te
maken dat ik vandaag rust heb, met de benen op de bank naar een
slappe Franse film ga kijken of op het terras voor de deur de
zondageditie van L’Équipe lees.
Na een uur geven
mijn hersenen het op en geeft mijn brein zich over aan mijn
instinct. Als Marlies vijf minuutjes weg is om een baguetje te
halen bij de boulangerie om de hoek, spring ik uit bed, gris
mijn wielerkloffie bij elkaar, vul mijn bidons en vlucht het
huis uit. Mijn fiets rent als een steigerend paard achter me
aan. Vrij! Mijn benen juichen, mijn longen openen zich in volle
spanwijdte en mijn stalen ros hinnikt.
Vijf uur beul ik
mezelf af. Ik doe wedstrijdjes met iedere auto, scooter of
wandelaar die ik tegenkom. Ik becommentarieer mijn eigen koers.
Eerst stilletjes, in mijn hoofd, maar na een uur of wat hardop,
schreeuwend bijna. Het schuim staat op mijn mond en mijn ogen
tollen in mijn kassen. Verbijsterd kijken mijn medeweggebruikers
me aan. In hartje Aix pers ik een ultieme sprint uit mijn tenen,
waarbij ik enkele toeristen, een kinderwagentje en een
fruitkraam overhoop rij. “TU ES FOU?!” schreeuwt de marktkoopman
me na, terwijl zijn sinaasappels over het plein rollen. Wie
is er nu gek, denk ik: op straat lopen tijdens een koers?
Reageren? Dat kan in het
gastenboek of per
e-mail |
|
|