25
september 2004 |
|
Hypocriet
Het Franse mannetje
Onder de plataan
Nipt van zijn pastis
Ziet het hoofdschuddend aan
Millar, Bruylandts
Theunisse en Tommie Simpson
Casagrande, Camenzind
Simoni en Tyler Hamilton
Kelme, TVM
De stoomtrein van Gewiss ?
Ferrari, Conconi
En de 60 procent van Bjarne Riss
Vandenbroucke en Museeuw
Honden, wespen en gesneden brood
Pantani en de scheidslijn
Tussen de gladiolen en de dood
Hij wijst zijn kromme vingertje
Naar het buitenland
Waar ze met gedopete renners
Het cyclisme hebben aangerand
Slaat de krant open
En leest over het afscheid van Virenque
Dat was nog eens een coureur
Hij pinkt een traantje weg
|
20
september 2004 |
|
Klaar, finito,
terminé: het seizoen 2004 zit erop. Gisteren was de laatste
Franse cuprace van het seizoen, waarin ik in de sprint van een
omvangrijke groep 28e werd en zodoende welgeteld 3 punten
scoorde. Hoera.
Het echte werk
speelde zich des avonds af: 8 wielrenners met 200 kilometer
koers en 4 uur autoreis in de benen bezatten zich om het seizoen
uit te luiden. U kunt zich misschien reeds een voorstelling
maken van de avond en nacht. Gezien het feit dat ik mij lang
niet alles herinner en mijn hersenen tegen mijn schedel bonken,
kan ik u niet uitgebreid vertellen over het gebeurde. Ik zie
slechts flash-backs, waarin louche bars, uitgestorven
discotheken en bejaarde dames, die alles uit de kast halen om
een jong stuk wielervlees aan de haak te slaan, de boventoon
voeren. En lege glazen, veel. Ik zou me zelfs met een pistool op
mijn hoofd niet kunnen herinneren hoe het oord heette, waar we
"overnacht" hebben, maar ik geloof niet dat ik daar veel aan
mis. Kortom: het was in ieder geval een typische
eind-van-het-seizoen-avond, waarin te veel werd gedronken door
lieden die dat niet gewend zijn. Maar ja, traditie is nu eenmaal
traditie, en die dienen in stand te worden gehouden.
|
16
september 2004 |
|
De Wraak van de
Zwarte Pijl
15 Was ik. En
voetballer, nog. Laat ik het dus maar jeugdige onwetendheid
noemen. Wat niet wegneemt dat ik me schaam. Diep. En terecht.
Het gebeurde op een
warme dag in de lente, het moet rond een uur of 4 geweest zijn.
Met kuddes tegelijk fietsten we over de weg van school naar
huis. Boeren waren bezig bollen te rooien of te planten (ik ben
niet zo sterk in biologie), vlinders fladderden aan alle kanten
langs ons heen en we waren uitgelaten, omdat we een lange
schooldag achter de rug hadden.
Het fietstempo was
meer dan gezapig: al slingerend, duwend, trekkend en vooral luid
pratend c.q. schreeuwend legden we de route, die we elke dag
minimaal tweemaal namen, terug naar het dorp af. Het was dan ook
niet verwonderlijk dat we werden ingehaald door een wielrenner.
Ik kende hem, mijn vader had hem me eens vol respect aangeduid.
De man, gehuld in zwarte koersbroek en dito wielershirt, schatte
ik op een jaar of 75. Hij had het weinige haar dat hij nog bezat
gitzwart geverfd en in een staartje achter zijn hoofd
samengebonden. Natuurlijk bereed hij een stalen ros dat zo zwart
was als de nacht. Slechts zijn door de zon getaande bruine huid
en het wit van zijn tanden staken af bij zijn donkere
verschijning. Zijn naam: De Zwarte Pijl. In een ver verleden
scheen hij prof te zijn geweest. Het moet in de tijd hebben
plaatsgevonden dat de renners nog stofbrillen voor hun ogen
hadden en reservetubes over de schouders. Ik geloof niet dat hij
ooit is opgehouden coureur te zijn: elke dag reed hij minimaal
200 kilometer. Later, toen ik zelf wielrenner was, kwam ik hem
bij bijna elke trainingstocht tegen. Waar ik ook was. Als ik
niet beter had geweten, had ik zelfs kunnen zweren dat ik hem
ben tegengekomen bij tochten op trainingskamp in Zuid-Spanje en
zelfs bij wedstrijden in China. Als een fantoom dwaalde hij dag
en nacht over wegen en fietspaden, niet in staat tot iets anders
dan obsessief trappen.
Hij zat
voorovergebogen; pedaleerde rustig maar krachtig van ons
vandaan. Een van mijn vrienden floot tussen zijn tanden. “Die
heeft er aardig de sokken in!” Natuurlijk, eigenwijs en arrogant
als ik was (en ben) bestreed ik dit. “Kan ik ook.” Over
zelfbewustzijn heb ik zelden te klagen gehad. Deze misplaatste
arrogantie werd uiteraard opgemerkt door mijn vrienden, en voor
ik het wist had ik de weddenschap aangenomen om De Zwarte Pijl
in te halen voor het plaatsnaambordje Noordwijkerhout. Ik gooide
mijn loodzware boekentas in de berm, omvatte het stuur van mijn
mintgroene opoefiets en begon als een bezetene te trappen, op
jacht naar de zwarte schim voor me.
10 Meter voor het
blauwe bordje achterhaalde ik hem, en met een overdreven jump en
een opgestoken vingertje liet ik zien dat ik de wedstrijd
gewonnen had. Daarna keek ik achteloos in het gezicht van de
zwarte figuur vlak achter me. Zijn ogen zeiden alles. Ik zag de
vernedering. De haat. Het medelijden ook: wat was ik voor een
zielig figuur dat ik mijn plezier en geldelijk gewin moest
putten aan het inhalen van prehistorische wielerhelden. Ik
wendde mijn blik af, vol schaamte. Op het moment dat ik in zijn
inktzwarte pupillen had gekeken, had de spijt als de man met de
hamer toegeslagen. Ik was te ver gegaan. Met een brok in mijn
keel en de kaken dieprood gekleurd zette ik mijn fiets langs de
kant van de weg en wachtte op mijn vrienden, terwijl De Zwarte
Pijl tot op het bot vernederd zijn eeuwigdurende tocht
vervolgde.
Misselijk, voelde ik
me. En goedkoop, zeker nadat ik de 25 guldens, de inzet van de
weddenschap, had getoucheerd. Bloedgeld. Die nacht droomde ik
over zwarte geesten, die me hun afgehakte hoofd te koop aanboden
voor 25 dukaten.
Ik weet niet of hij
me herkende, jaren later. We kwamen elkaar minimaal 4 keer per
week tegen, en elke keer voelde ik een steek in mijn hart als ik
zijn zwarte gedaante aan de horizon ontwaarde. Misschien was het
verbeelding, maar ik had het idee dat zijn blik me doorboorde en
mijn gedachten las, terwijl zijn arm me hartelijk groette. Alsof
hij me in slaap suste, terwijl hij zijn ultieme wraak
voorbereidde.
Gisteren werd mijn
angst bewaarheid. De dag van de afrekening was gekomen. Gekleed
in de zwarte outfit van mijn huidige wielerploeg legde ik één
van de laatste trainingen van het seizoen af. Afgestompt door 11
maanden onafgebroken koersen, reizen en trainen beklom ik de
laatste heuvel van de dag. Doodmoe. Me bezighouden met de
snelheid deed ik al lang niet meer, ik was al blij dat ik een
paar uur op de fiets had gezeten om het gevoel niet te
verliezen. Al stoempend, slingerend en mezelf en de fiets
vervloekend kroop ik omhoog. Ik werd zozeer in beslag genomen
door zelfmedelijden, dat ik mijn achtervolger niet aan hoorde
komen. Net onder de top werd ik ingehaald. Door een ventje met
een gigantische boekentas op de bagagedrager van zijn afgeragde
mountainbike, waarop een oranje vlaggetje was gemonteerd. Ouder
dan een jaar of 12 kon hij niet zijn. Toen hij de top van de
heuvel bereikte, stak hij zijn gebalde vuist in de lucht, gaf
een slinger aan de bel op zijn stuur en draaide zich lachend
naar me om. Ik boog het hoofd om de smalende uitdrukking op zijn
gezicht niet te hoeven zien.
Ik stopte, ging
verslagen op het trottoir zitten in het besef dat dit de
genadeklap was geweest en bekeek mezelf in de etalageruit van de
bakkerij aan de overkant van de straat. In de spiegeling van de
ruit zag ik een uitgeputte oude man, geheel in het zwart. De
dikke bos blonde haren was veranderd in een zielig bosje geverfd
zwart haar. Mijn gezicht toonde slechts rimpels. Terwijl ik
lijkbleek van de schrik in de etalageruit staarde, begon mijn
evenbeeld tegenover me te lachen, hees en hard. De Wraak van De
Zwarte Pijl. |
12 september 2004 |
|
Dames en heren, mijn
artistieke vrijheid is aangetast. Ik ben gecensureerd. Als een
dictator heeft mijn webmaster c.q. vriendin c.q. baas van de
wereld Marlies mij te verstaan gegeven mijn commentaar op de
wedstrijd van afgelopen weekend niet te accepteren. De reden: te
zwartgallig. Welnu, ik moet toegeven dat ik de laatste tijd
misschien enigszins negatief of cynisch ben ten aanzien van mijn
eigen prestaties, terwijl dit niet altijd de realiteit is. Ik
vrees dat ik te verwend ben geraakt in de loop van het seizoen,
en nu de superbenen verdwenen zijn, doe ik elke week niets
anders meer dan dreinen en terugverlangen naar vroeger. Toen
alles beter was. Dus, mijn waarde lezers en lezeressen, heb ik
besloten (ok, onder dwang) dat ik mijn neus weer in de lucht
steek en mijzelf eens als vanouds op de borst te klop. Je bent
arrogant of je bent het niet.
Laat de
goednieuws-show beginnen. Met stip op 1: dankzij mijn bijzonder
regelmatige seizoen, ondanks het volledige falen van de rest van
de ploeg (uitgehold door late transfers en blessures), kan ik
een flinke salarisverhoging tegemoetzien. Kassa. Op 2: AVC Aix
heeft een samenwerkingscontract getekend met Cofidis, wat
inhoudt dat de kansen om in 2006 door te stromen aanzienlijk
zijn. En op 3: het seizoen is nog niet afgelopen. Niet qua
wedstrijden niet qua transfers.
Wat betreft de
gecensureerde wedstrijd van afgelopen weekend: die was inderdaad
zo slecht nog niet. Ondanks de volkomen afwezigheid van de
mogelijkheid tot versnellen in de benen, bevond ik mij na 170
kilometer tussen Parijs en Vierzon in een kopgroep van 12.
Ondanks mijn ongeëvenaarde (had ook kunnen zeggen: domme)
aanvalsdrift slaagde ik er ook na de 867834e poging niet in weg
te geraken bij mijn waarde collega's. Over de sprint hoeven we
het niet te hebben. De trouwe lezer(es) kent mijn kwaliteiten en
zal niet verbaasd zijn over het feit dat ik met twee vingers in
mijn neus een medestrijkijzer klopte in de strijd voor de 11e
plek. Jammer maar helaas: nog 1 wedstrijd en dan zit het seizoen
erop voor Ome Thijs. |
6
september 2004 |
|
Twee weekjes nog.
Twee weken tot de laatste wedstrijd van het seizoen. Ik zal ze
wegstrepen, die 14 dagen, want de benen protesteren en het hoofd
heeft de controle over de rest van het lichaam al enige weken
geleden verloren. Ik rijd op mijn tandvlees.
Afgelopen week
bevonden de rebellerende benen, mijn tandvlees en ik zich in de
Italiaans/Frans/Zwitserse etappekoers Vallée d'Aosta. 6 Dagen
lang klimmen. De koers is bijzonder gemakkelijk samen te vatten:
we hebben 5 dagen lang achter de derny gereden. Nadat de Sloveen
Thomas Nose, over 2 weken debuterend bij Phonak, de leiderstrui
reeds in de 2e etappe had gepakt, zette de nationale Sloveense
selectie zich elke dag vanaf kilometer 0 op kop, om vervolgens
tot de voet van de aankomstklim een dermate verschroeiend tempo
te rijden, dat het aantal ontsnappingen gedurende de ronde op
één hand te tellen was.
Wat betreft mijn
eigen prestaties: ik kwam bergop simpelweg "jus" tekort om de
besten te kunnen volgen, met als resultaat dat ik me in de
daguitslag iedere dag terugvond tussen de 15e en 20e plek. Niet
slecht, gezien het deelnemersveld en de vermoeidheid van 8
maanden koers in de benen, maar met een piezerpeuterig beetje
kracht in de kuiten had ik serieuze brokken kunnen maken, en die
kans heb ik laten liggen. In het klassement eindigde ik op plek
20 of 21, dankzij een mokerslag van de man met de hamer op dag
3, aankomst boven op de Grand St.Bernard, een col van 35
kilometer. Ik dacht de klim te kennen, gezien het feit dat ik
hem vorig jaar op vakantie reeds had beklommen, maar toen we 5
kilometer onder de top volkomen onverwacht een geitenpaadje van
minimaal 20 procent opdraaiden, bleek mijn terreinkennis net
zoveel waard als bontjas in de Sahara. En toen zelfs het kleine
Italiaanse klimmertje Pozzovivo naar het kleinste blaadje van
zijn trippeltje (echt waar!) schakelde, voelde ik de bui al
hangen. Terwijl ik omhoog trachtte te klauteren op "slechts"
mijn kransje van 23 tandjes, werd ik aan alle kanten ingehaald
door renners, auto's, vrolijk huppeldende konijntjes en
omhoogkruipende regenwormen. Waar ik onder het doek van de
laatste 5 nog deel uitmaakte van de kopgroep van 6, bleek ik bij
de finish erin geslaagd te zijn welgeteld 6 minuten te hebben
verloren op de winnaar. Een prestatie, voorwaar.
Toen ik na de
arrivee meer dood dan levend tevergeefs probeerde uit te leggen
aan enkele Franse journalisten hoe geparkeerd ik stond, snelde
mijn ploegleider me te hulp en verklaarde dat ik "collé comme du
merde" was, wat zoveel betekent als vastgeplakt als stront.
Niets aan toe te voegen. |
|
|